donderdag 26 januari 2012

Liplezende kinderen vaker autistisch

Onderzoekers hebben een nieuwe aanwijzing voor autisme ontdekt bij jonge kinderen. Kinderen die zich normaal ontwikkelen, focussen vanaf een bepaalde leeftijd op de ogen van degene die tegen ze praat. Wanneer een kind echter blijft hangen in het liplezen, zoals brabbelende baby's doen, heeft het een grotere kans op autisme.

De taalontwikkeling van kinderen doorloopt verschillende stadia. Nog voordat kinderen beginnen te praten, begrijpen ze al veel. Om hun moedertaal goed te leren, zijn kinderen afhankelijk van een goed gehoor. Toch blijkt uit recent onderzoek dat behalve luisteren ook kijken heel belangrijk is bij het leren van taal. De eerste zes maanden kijkt een baby vooral naar de ogen van de spreker.

Liplezende baby's
Met zes maanden beginnen de meeste baby's met brabbelen. Dat zijn herhaalde klanken zoals mamamamam of wawadada. Als een baby luistert naar de taal van een volwassene, verschuift zijn blik in dit stadium van de ogen naar de mond. Het volgen van de lipbewegingen geeft de baby aanvullende informatie over de manier waarop klanken gemaakt worden.
Rond hun eerste verjaardag beginnen de meeste kinderen hun eerste woordjes te uiten. Twee psychologen van de universiteit van Florida ontdekten dat de blik zich vanaf dat moment weer richt op de ogen van de spreker.

Vreemde taal
De onderzoekers waren ook benieuwd waar baby's naar kijken als je ze in een vreemde taal aanspreekt. Brabbelende baby's keken zoals verwacht naar de mond, ook al sprak deze Spaans. Maar wat bleek? Oudere kinderen keken óók naar de mond, terwijl zij in hun moedertaal naar de ogen keken! Blijkbaar hadden ze moeite met de vreemde klanken.

Autisme
Deze laatste uitkomst kan volgens de onderzoekers belangrijke implicaties hebben voor het opsporen van autisme. Wanneer kinderen na hun eerste jaar nog steeds gefocust blijven op de mond, zou dit kunnen duiden op taalproblemen. Deze kinderen zouden een grote kans hebben om autisme of een andere communicatiestoornis te ontwikkelen, aldus de psycholoog. Eerder onderzoek heeft ook al aangetoond dat tweejarige kinderen met autisme oogcontact vermijden. De uitkomsten van het huidige onderzoek dragen eraan bij dat autisme in de toekomst op jongere leeftijd kan worden opgespoord.

Bronnen
  • Lewkowicz, D. & Hansen-Tift, A. Infants deploy selective attention to the mouth of a talking face when learning to speak. Proceedings of the National Academy of Sciences, 2012.
  • Website Kennislink. Baby's zijn goed in liplezen.

Fietsongeluk kan leiden tot gedragsproblemen

Het aantal kinderen dat gewond raakt door een ongeval op de fiets is de afgelopen vijf jaar flink gestegen. Dat blijkt uit cijfers die de Stichting Consument en Veiligheid onlangs presenteerde op het eerste Nationaal Congres Kinderveiligheid. Naast het directe fysieke letsel, kan er ook sprake zijn van psychologische schade. Deze kan soms pas jaren na het ongeluk zichtbaar worden.

In ruim 80 procent van de gewonde jonge fietsers gaat het om eenzijdige ongevallen. Deze zijn volgens de stichting grotendeels te wijten aan het feit dat kinderen hun aandacht niet bij het verkeer hebben. In plaats daarvan zitten ze op de fiets te bellen, gamen of chatten.

Ongelukken in feiten en cijfers
In de periode 2006-2010 meldden zich gemiddeld per jaar 14.000 kinderen tot en met 12 jaar na een fietsongeval bij de spoedeisende hulp. Van hen werden er zo'n 2000 ook in het ziekenhuis opgenomen. De meest kwetsbare leeftijden liggen rond 4 jaar en 12 jaar: als kinderen leren fietsen en zodra ze voor het eerst naar de middelbare school gaan. Van pubers is al langer bekend dat zij geneigd zijn meer risico's te nemen in het verkeer. Verder hebben jongens een aanzienlijk grotere kans op ongelukken dan meisjes.

Soorten letsel
Kinderen worden het vaakst in het ziekenhuis opgenomen met letsel aan het hoofd, zoals een hersenschudding. Hoewel het aantal dodelijke slachtoffers is gedaald, is er weinig reden tot opluchting: kinderen die het hersenletsel overleven kunnen op latere leeftijd alsnog problemen krijgen. Gedragsproblemen, concentratieproblemen en leerproblemen komen veel voor bij deze kinderen. De oorzaak wordt echter niet vaak gezocht bij die ene val van jaren geleden. Een onderzoek naar bijvoorbeeld ADHD ligt meer voor de hand. Zo raken mensen op het verkeerde spoor. De symptomen kunnen immers hetzelfde zijn. Specialistisch onderzoek kan een andere diagnose opleveren: Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH).

Dat er een tijd overheen kan gaan voor de problemen zich manifesteren, komt doordat kinderen nog volop in ontwikkeling zijn. Op sommige hersenfuncties wordt pas in de pubertijd een beroep gedaan. De omvang van het letsel zegt overigens minder over de schade dan de plaats van het letsel.
Onderzoek heeft aangetoond dat problemen op het gebied van cognitie, gedrag en emoties de grootste impact hebben op deelname aan de samenleving. Mensen met motorische, zintuiglijke of communicatieve beperkingen vinden in vergelijking makkelijker een weg om hiermee om te gaan. Wellicht is dit één van de verklaringen voor de grote omvang van het cluster 4 onderwijs?

Meer weten over dit onderwerp?
Bronnen

vrijdag 13 januari 2012

Beelddenken en begripsdenken

Beelddenken is een begrip dat steeds vaker opduikt. Het wordt in verband gebracht met tegenvallende schoolprestaties van leerlingen waarvan opvoeders het gevoel hebben dat ‘er meer in zit’. Het zouden immers vaak zeer creatieve, enthousiaste kinderen zijn. Hoe kijkt de wetenschap tegen dit fenomeen aan? En wat is de juiste aanpak in het onderwijs?

Wetenschappers zijn er nog altijd niet in geslaagd aan te tonen dat beelddenken de oorzaak kan zijn van leerproblemen bij kinderen met een normale intelligentie. Toch zijn er duidelijke verschillen tussen kinderen in de manier waarop zij informatie verwerken. Dit wordt ook wel cognitieve stijl of kortweg leerstijl genoemd.  

Van beelddenken naar begripsdenken
Beelddenk-goeroe Marion van de Coolwijk zegt dat alle mensen als 100 % beelddenker worden geboren. Immers, een baby kent nog geen woorden. Langzaam ontwikkelt het begripsdenken zich en wordt het beelddenken procentgewijs wat kleiner. School en maatschappij zijn ingericht op begripsdenkers: talig, gestructureerd, op volgorde en gericht op details en analyse. De manier van werken en denken zorgt ervoor dat het beelddenken op de achtergrond verdwijnt. Zo rond het tiende jaar stopt dit ontwikkelingsproces, volgens de expert. Er zijn mensen die dan een voorkeur blijven houden voor het beelddenken: de beelddenkers. Dit is een aangeboren aanleg. Maar, hoe eerder beelddenken (h)erkend wordt, hoe meer je nog kunt werken aan het talige begripsdenken.

De volgende kenmerken worden geassocieerd met beelddenken:
  • leren uit voorbeelden
  • liever kijken dan luisteren, fotografisch geheugen
  • denken in 3-D, goede ruimtelijke oriëntatie
  • moeite met verschillen en details onderscheiden
  • moeite met uitleggen van eigen ideeën
  • werken vanuit gehelen
  • snel, associatief, intuïtief denken
Beelddenker of dyslectisch?
Sommige kenmerken van beelddenken lijken op dyslexie. Als je driedimensionaal denkt, zijn de ‘d’ en de ‘b’ bijvoorbeeld hetzelfde. Wellicht worden kinderen uit onbekendheid met het beelddenken ten onrechte als dyslectisch gekenmerkt.

Gevolgen voor het onderwijs
Critici zijn bang dat alle aandacht voor het beelddenken ten koste gaat van het begripsdenken. Niet alleen zou hierdoor de grammatica van kinderen verslechteren, ook de rekenvaardigheid zou achteruitgaan. Beta-studies worden steeds minder populair en het kennisniveau daalt.
Anderen zeggen dat er in plaats van een niveaudaling, sprake is van niveauverschuiving. Werkvormen in het onderwijs zouden moeten worden afgestemd op de leerstijl (de ingang) van de leerling. Zo leert de één beter als hij eerst het voorbeeld voor zich ziet en de ander juist vanuit het abstracte principe. Essentieel is dat daarna de koppeling naar het andere denken volgt. Beelddenkers die er in slagen ook het talige begripsdenken te integreren, worden later niet zelden zeer succesvol.

Belang van vervolgonderzoek
De media-aandacht voor beelddenken staat op dit moment helaas niet in verhouding tot het wetenschappelijk fundament. Het is daarom belangrijk dat er meer onderzoek gedaan wordt. Ten eerste omdat het gevaar dreigt dat ouders op een verkeerd spoor worden gezet. Ten tweede om te voorkomen dat eventuele aanpassingen in het onderwijs worden doorgevoerd zonder dat daarvan de exacte gevolgen bekend zijn.

Bronnen
  • Website Kennisnet [accessed januari 2012] Leerlingzorg Archief: Beelddenken. origineel artikel
  • Kaldeway, J. Leerstijlen, danwel denkstijlen als uitgangspunt voor vakdidactische ontwikkeling, 2007. origineel artikel
  • Website Maria J. Krabbestichting [accessed januari 2012] naar website

Therapie met dieren: wat zegt de wetenschap?

Therapeuten zetten regelmatig dieren in om kinderen met gedragsproblemen tot rust te laten komen. Zorgverzekeringen zijn echter nog niet overtuigd en willen wetenschappelijk bewijsmateriaal zien.

Volgens therapeuten voelen honden perfect aan wanneer iemand onzeker, verdrietig of druk is. Ze zien wat je nodig hebt en houden je een spiegel voor. Ook van paarden wordt gezegd dat ze spanningen aanvoelen en erop in weten te spelen. Ze confronteren je met hoe je echt bent. Bovendien is het voor veel mensen een prettige ervaring om letterlijk gedragen te worden op de rug van een paard. Nog exclusiever is de dolfijnentraining, speciaal voor kinderen met autisme. Ze oefenen hier oogcontact, beurtgedrag, taal en motoriek.

Onderzoeksresultaten
Duidelijke resultaten van therapie met dieren laten echter lang op zich wachten. De therapie is duur en vereist veel organisatie. Toch is een aantal Amerikaanse onderzoekers erin geslaagd hun resultaten gepubliceerd te krijgen.
  • Een eerste pilotstudie vond plaats op een school voor kinderen met autisme. Alle kinderen kregen een schoolbreed therapeutisch programma aangeboden met twee soorten therapie: met en zonder inzet van dieren. Tijdens de sessies waarin dieren werden gebruikt bleek het taalgebruik van de kinderen aanzienlijk beter. Ook lieten ze meer sociale interactie zien. Een hoopgevend resultaat, maar de vraag bleef: wat blijft er over van het effect na afloop van de sessie?
  • Er is één recente studie bekend waarbij er ook op lange termijn effect was. Kinderen met autisme kregen twaalf sessies therapie met paarden. Twee maanden na afloop merkten de ouders nog steeds een verschil in aandacht, prikkelgevoeligheid en fijne motoriek bij hun kind. Door de leerkrachten werd dit effect echter niet meer gezien. Wellicht is dit de reden dat het onderzoek nooit gepubliceerd is in een wetenschappelijk tijdschrift.
  • In een ander onderzoek werden tijdens de therapie gebruik gemaakt van drie verschillende hulpmiddelen: een bal, een speelgoedhondje en een echte hond. In aanwezigheid van de therapiehond bleken kinderen meer plezier te hebben, beter geconcentreerd te zijn en leken ze zich meer bewust te zijn van hun sociale omgeving dan bij de bal en het speelgoedhondje.
Ondertussen in de praktijk...
Er begint langzamerhand steeds meer wetenschappelijk draagvlak te komen voor inzet van dieren in therapie. Er is echter meer onderzoek nodig. Tot die tijd zullen kosten hooguit gedeeltelijk worden vergoed door zorgverzekeringen of vanuit het PGB. Belangrijk is te realiseren dat het dier slechts een middel is, geen medicijn.

Uiteraard is niet elk dier geschikt voor therapie. Therapiedieren moeten fysiek gezond zijn en goed gesocialiseerd. Ze moeten bovendien getraind worden. Er is echter sprake van een zorgelijke wildgroei aan zelfbenoemde dierentherapeuten. Niet zelden denken mensen in geldnood op deze manier een makkelijk slaatje te kunnen slaan uit hun huisdier.
Toch kan de aanschaf van een hond zeker voordelen hebben voor een familie met kinderen met gedragsproblemen. Om dit verantwoord te doen, wordt goede begeleiding geadviseerd.

Bronnen
  • Website Dogs and Me [accessed december 2011] Honden inzetten bij therapie.
  • Martin, F. et al. Animal-Assisted Therapy for Children with Pervasive Developmental Disorders. Western Journal of Nursing Research, 2002.
  • Bass, M. The Effects of Equine Assisted Activities on the Social Functioning of Children with Autism, niet gepubliceerd, 2010. origineel artikel
  • Sams, J. Occupational Therapy Incorporating Animals for Children With Autism: A Pilot Investigation. The American Journal of Occupational Therapy, 2006.

Druk op scholen neemt toe

De druk op de leraar groeit. Ouders zijn steeds mondiger en veeleisender geworden. Het aantal rechtszaken tegen scholen is nog nooit zo hoog geweest. Onlangs belandde een adjunct-directeur zelfs in de cel nadat hij een opstandige leerling uit de klas had verwijderd. Hoe gaat het onderwijs deze en andere nieuwe uitdagingen tegemoet? In het Tijdschrift voor Orthopedagogiek verscheen onlangs een artikel over dit actuele thema.

Druk, drukker, drukst
Succes op school is tegenwoordig essentiëel, welke richting je ook op wil. Kinderen moeten presteren. Ouders stellen daarom hoge eisen aan de school van hun kind. Daarbij komt dat hun kennis en bewustzijn over ontwikkelingsstoornissen enorm is gegroeid en uiteraard verwachten ze dit ook van school.
Scholen worden tegenwoordig echter afgerekend op hun opbrengsten, wat consequenties heeft voor passend onderwijs voor kinderen met een ontwikkelingsstoornis. Hoe groter de klas bijvoorbeeld, hoe moeilijker het voor de leerkracht is om te differentiëren. Een leerfabriek is wel het laatste dat kinderen met speciale behoeften nodig hebben.

Het is terecht dat ouders een groot belang hechten aan scholing, maar tegelijkertijd vormen ze zelf 'spitsuurgezinnen' waarin ze hard moeten werken om in economisch zware tijden het hoofd boven water te houden. Dit gaat ten koste van de tijd voor de kinderen. Andere factoren die er van huis uit voor zorgen dat een leerling niet optimaal van onderwijs kan profiteren zijn bijvoorbeeld echtscheiding of het niet spreken van de Nederlandse taal. De leraar krijgt er op die manier steeds meer taken bij.

Intrinsieke motivatie als uitgangspunt
We maken een klein uitstapje in de theorie. In de loop der jaren zijn we anders gaan denken over motivatie. Waar in het verleden de nadruk lag op straf en beloning, gaat het nu bij motivatie veel meer om een drang van binnenuit zoals nieuwsgierigheid. Een leerling is niet meer zoals vroeger een vat waar je als leraar kennis in moet gieten, maar een spons die zichzelf volzuigt wanneer je hem voldoende water geeft. De ontwikkelingen in de ICT bieden hier volop mogelijkheden toe. Het voordeel van dit zelfsturende, intrinsieke principe is dat het uitgaat van wat het kind aankan. Een veelgebruikt uitgangspunt in het speciaal onderwijs.

Nu terug naar de leerkracht. Intrinsiek gemotiveerd leren lijkt op informeel of incidenteel leren. Naar schatting 80% van de kennis die werknemers hebben wordt informeel geleerd, dus voor of na de formele opleiding. Omdat het informeel leren echter zo gemakkelijk gaat, is het een vorm van leren die vaak onderschat wordt. Wellicht moet de leraar het intrinsieke motivatieprincipe ook op zichzelf gaan toepassen? Zit er een ingang in het informele leren?

Leraar is één van de weinige hoog opgeleide beroepen waarvoor geen verplichte nascholing bestaat. Laat de professionaliteit van de leraar nu net een prominente plek hebben op de agenda van dit kabinet. Blijkbaar zijn we niet tevreden met de professionaliteit. Een veelgehoorde suggestie is dat de keten onderzoek-onderwijspraktijk beter moet. Er moet meer evidence-based gewerkt worden.

Een ander punt van zorg is de isolatie van de leraar. Vergeleken met andere beroepsgroepen hebben leraren weinig contact met collega's, wat leidt tot een gebrek aan zelfreflectie. Deskundigen van buitenaf geven ook aan moeite te hebben om de autonome leraar te bereiken.

Professionaliseren gaat niet alleen om gecertificeerde cursusactiviteiten, maar om het up-to-date houden van alle vaardigheden die nodig zijn om het vak uit te voeren. Dit gebeurt door middel van contacten met anderen en ongeplande activiteiten. Deze vorm van professionaliseren krijgt door zijn onzichtbaarheid minder aandacht en is ook lastig te onderzoeken. Op basis van dit artikel zou het de overweging waard zijn dit in de toekomst toch meer te gaan doen...

Bronnen
  • Martens, R. De leraar moet vernieuwen, maar kan hij dat? Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 2011.
  • Ryan, R. & Deci, E. Self-determination theory and the faciliation of intrinsic motivation, social development and well being. American Psychologist, 2000.