vrijdag 23 maart 2012

Neurofeedback bij autisme blijft discutabel

Neurofeedback wordt op steeds meer plekken aangeboden als effectieve therapie voor kinderen en jongeren met ADHD en autisme. Met behulp van elektroden op het hoofd en terugkoppeling via de computer leren kinderen hun eigen hersenactiviteit te beïnvloeden. Er bestaan inmiddels overtuigende aanwijzingen dat het werkt tegen ADHD, maar wat betreft autistische symptomen blijven de resultaten controversieel.

Orthopedagoog Mirjam Kouijzer was na haar afstudeerscriptie zo enthousiast geworden over de effecten van neurofeedback dat ze besloot er een proefschrift aan te wijden. Specifiek over kinderen met autisme. Formeel gezegd onderzocht zij of 'het inzicht in hun eigen fysiologische processen bij deze kinderen zodanig kan veranderen, dat hun gezondheid en functioneren merkbaar verbeteren'. Oftewel, of kinderen door het 'belonen van goede hersenactiviteit' beter gaan presteren op bepaalde testjes en minder autistisch gedrag vertonen. De hersengolfactiviteit werd gemeten als elektro-encefalogram (EEG) met behulp van elektroden op de hoofdhuid. Door beloning met beeld en geluid werden de autistische hersentjes gestimuleerd bepaalde frequenties te verhogen of juist te verlagen, omdat daar het probleem zou zitten. Kinderen met autisme zouden namelijk grote hoeveelheden trage hersengolven hebben, iets dat zich bij andere mensen alleen tijdens de slaap en in rust voordoet. De uitkomsten van het promotie-onderzoek zijn niet erg eenduidig, maar daarom niet oninteressant.


Jong en flexibel

De eerste serie resultaten gaf veel hoop. Kinderen van acht tot twaalf jaar gingen in de loop van de behandeling aanzienlijk vooruit in hun denken en handelen. Parallel hieraan nam de hoeveelheid trage hersengolven bij deze kinderen inderdaad af. De kinderen bij wie deze golven waren afgenomen, deden het opmerkelijk goed tijdens testjes die zogenaamde executieve functies meten. Dit zijn de functies die ook bij kinderen met ADHD problemen opleveren: schakelen, planning, aandacht en het onderdrukken van impulsen.

Dat was allemaal nog niet erg verrassend. Bij kinderen met ADHD was het bewijs immers al vrij sterk. Spannender was het of ouders thuis ook veranderingen konden merken. Dat bleek het geval te zijn. De communicatie verliep beter en kinderen waren handiger in sociale interacties. Ook bleven ze minder hangen in herhalingen, die zo kenmerkend zijn voor autisme. Omdat Kouijzer vermoedde dat ouders mogelijk bevooroordeeld waren door hun positieve verwachtingen, herhaalde ze het onderzoek op school. Hier was het effect iets minder duidelijk, maar vergeleken met de controlegroep die nog op de wachtlijst stond, nog altijd positief.


Maximumleeftijd voor neurofeedback?

Tot zover het goede nieuws. Helaas waren er ook kinderen bij wie de behandeling niet aansloeg. Bovendien werd bij de kinderen met een afname in autistisch gedrag niet duidelijk of dit effect wel blijvend was.

In de groep jongeren van twaalf tot achttien jaar gaf de uitslag nog minder reden tot juichen. Weliswaar verminderde de hoeveelheid trage hersengolven en verbeterde hun cognitieve flexibiliteit op lange termijn; ouders zagen vrijwel geen effect terug in het gedrag. Dit kan wellicht voor een deel verklaard worden doordat ouders minder zicht hebben op hun puberkinderen. Maar iets anders ligt meer voor de hand. "Misschien werkt neurofeedback gewoon beter bij jonge kinderen omdat hun brein nog makkelijker te trainen is."

Wat kunnen we nu concluderen? Kouijzer maakt er niet meer van dat het is. "Op dit moment is er gewoon geen overtuigend bewijs om neurofeedback aan te bevelen als een effectieve behandeling voor jeugdigen met autisme." Het College voor Zorgverzekeringen adviseert neurofeedback dan ook niet te vergoeden. Er moet meer duidelijkheid komen bij welke kinderen het wel werkt en bij welke niet. Tot die tijd is neurofeedback gezien de forse kosten niet voor elk kind weggelegd.


Bron
  • Kouijzer, M. Neurofeedback treatment in children and adolescents with autism: addressing the controversy. Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen, 2011.

vrijdag 16 maart 2012

Meertaligheid ook voor kinderen met beperking

Meertaligheid ook voor kinderen met beperking
Meertaligheid heeft de toekomst. Talenkennis blijkt steeds belangrijker voor de kansen van jonge mensen op de arbeidsmarkt. En de vroege kindertijd is de ideale levensfase om een of meer talen goed onder de knie te krijgen. Maar geldt dat ook voor kinderen met een communicatieve beperking, bijvoorbeeld autisme? Het voorlopige antwoord van de wetenschap luidt ja.

Steeds meer kinderen in Nederland groeien op met meer dan één taal. Soms omdat in de familie een andere taal dan Nederlands nu eenmaal de voertaal is, soms omdat ouders een bewuste keuze maken hun kind een tweede taal aan te bieden. Het spreken van meerdere talen biedt kinderen zonder twijfel extra kansen. Maar deze trend plaatst ons ook voor nieuwe vragen en uitdagingen. Hoe kunnen we zorgen dat kwetsbare kinderen opgroeien in een omgeving waarin ze zich én sociaal-emotioneel optimaal ontwikkelen én de verschillende talen van hun omgeving goed leren? Is meertaligheid eigenlijk wel verantwoord voor kinderen met een beperking?

Baat het niet dan schaadt het niet
Mirjam Blumenthal van de Koninklijke Kentalis concludeert uit eigen onderzoek dat ook kinderen met een communicatieve beperking zoals autisme meerdere talen kunnen leren, zonder daardoor in hun ontwikkeling te worden geschaad. “Naast het kind hangt het in grote mate van de omgeving af in hoeverre de meertalige ontwikkeling succesvol zal verlopen. Een omgeving waarin het kind zich veilig voelt, waarin veel interactie is en beide talen gestimuleerd worden, is het meest gunstig.” De onderzoekster benadrukt dat succes ook kan betekenen dat het kind één van de talen alleen verstaat en slechts een paar woorden in die taal kan spreken. Maar het zal er in ieder geval geen schade van ondervinden.

Ook van dyslexie en stotteren vragen ouders zich vertwijfeld af of dit kan worden veroorzaakt of verergerd door een meertalige opvoeding. Het onderzoek is duidelijk: dat is evenmin bewezen.  Blumenthal pleit daarom voor een einde aan de negatieve, achterhaalde beeldvorming over meertaligheid.

Voordelen van meertaligheid
De huidige opmars van de meertaligheid komt niet uit het niets. Meertalige kinderen schijnen beter te zijn in het negeren van niet-relevante informatie en beter in multitasking. Sommige onderzoeken gaan nog verder. Symptomen van Alzheimer zouden zich bij meertaligen vijf tot zes jaar later manifesteren dan bij ééntaligen. Het Frans of Engels dat we op school hebben geleerd telt hierbij helaas niet mee als tweede taal…

Bewust of onbewust
In veel gevallen is er niet eens echt sprake van een keuze: de omgeving is nu eenmaal meertalig. Stel dat een hulpverlener of leerkracht twee Turkse ouders zou aanraden om met hun gedragsmatig moeilijke zoon alleen nog maar Nederlands te spreken. Als andere familieleden vervolgens wel Turks met elkaar blijven spreken, raakt het kind- dat toch al niet goed in zijn vel zat- makkelijk in een isolement. Forceren werkt dan averechts. Een Amerikaans onderzoek onder 600 adolescenten geeft eenzelfde beeld. Jongeren die de (minderheids)taal van hun ouders niet vloeiend beheersen, voelen meer emotionele afstand tot hun ouders en zijn minder geneigd met hen te discussiëren. Een onwenselijke situatie.

Soms is er wel een keuze. Bijvoorbeeld als een familie overweegt om naar het buitenland te emigreren. De omgeving gaat van een ééntalige naar een meertalige omgeving. Dan kan de beperking van het kind meegewogen worden in de beslissing. De meeste kinderen met autisme kunnen moeilijk omgaan met veranderingen. Behoud van de ééntalige omgeving, dus niet verhuizen, is dan vaak makkelijker voor het kind. Voor andere (meertalige) gezinnen betekent niet veranderen juist het behoud van de tweetalige omgeving. Rigoureus stoppen met het gebruik van de ‘eigen taal’ kan bij deze kinderen voor grote weerstand zorgen.

Voor onzekere ouders is het essentieel dat zij advies op maat krijgen, en dat dit gebeurt in samenspraak met ouders. Elke situatie en elk kind zijn immers anders. Het is in ieder geval verstandig te kijken welke taal ouders zelf het best beheersen. Een goede taalbeheersing is namelijk nodig om je gevoelens en gedachten duidelijk over te brengen. In welke taal het kind terugpraat is dan van secundair belang.

Debat zonder einde
In de politiek is de afgelopen jaren volop gedebatteerd over meertaligheid. Omdat de wetenschap op dit terrein nog geen consensus heeft bereikt, zal de discussie voorlopig aanhouden. Wel zijn de speciale lessen die allochtone leerlingen voorheen in hun eigen taal kregen, inmiddels weer afgeschaft. Dit tot grote teleurstelling van veel mensen uit het onderwijs, die naast het bevorderen van de leerprestaties ook wijzen op het toegankelijker maken van de school voor ouders. De mogelijkheid dat kinderen met communicatieve stoornissen wellicht extra belang hebben bij onderwijs in hun meest vertrouwde taal, is in deze discussie helaas buiten beschouwing gebleven.

De beeldvorming en kennis rondom meertaligheid dringen langzaam maar zeker door tot de maatschappij. Onderzoek van de wetenschapswinkel in Groningen laat echter zien dat nog altijd 36% van de ouders van meertalige kinderen ten onrechte denkt dat de afwijkende taal van hun kind tot meer problemen met het Nederlands leidt. Alle ouders vinden het belangrijk dat hun kroost goed Nederlands spreekt, maar een groot deel realiseert zich niet dat het stimuleren van de ‘eigen taal’ minstens zo belangrijk is, en zelfs bevorderlijk is voor het Nederlands.

Blumenthal hoopt dat betere informatie zal leiden tot bewuster gemaakte keuzes en een positievere en open sfeer rondom meertaligheid. Tot dusver ziet zij geen reden om kinderen met een beperking de extra kansen van meertaligheid bij voorbaat te onthouden.


Bronnen

donderdag 8 maart 2012

Barbies, ob's en bh's

Meisjes raken op steeds jongere leeftijd in de puberteit. Bijna vijftien procent van de zevenjarige Amerikaanse meisjes heeft al borstvorming. Nederlandse meisjes worden tegenwoordig bijna drie jaar eerder ongesteld dan een eeuw geleden. Lang werd gedacht dat de hogere gezondheidsstandaard de enige oorzaak was van deze trend. Nu zijn er wetenschappers die denken dat juist armoede ook een rol kan spelen.

Het valt Amerikaanse wetenschappers al tijden op dat meisjes uit relatief arme families in de westerse wereld vroeger rijp zijn dan hun rijkere seksegenoten. Verder neemt het aantal mensen dat in de VS in armoede leeft elk jaar toe, meer dan op basis van de bevolkingsgroei verwacht mag worden. Ruim 15% van de Amerikanen leeft inmiddels onder de armoedegrens en de kloof tussen rijk en arm wordt almaar groter. Wetenschappers denken dat er een verband bestaat tussen de toenemende armoede en de steeds vroeger intredende puberteit.


Obesitas, vervuiling, evolutie en stress

Maar waarom zou armoede er dan toe leiden dat meisjes eerder in de puberteit komen? Hier bestaan meerdere hypotheses over. Arts en hoogleraar Frank Biro van de Universiteit van Cincinnati licht ze toe op de website Kennislink.

De ene kant van de armoede-hypothese is van fysiologische aard. Arme mensen zijn vaker te dik. Vetcellen zouden bepaalde hormonen uitscheiden die de puberteit vroegtijdig kunnen aanwakkeren.
Aan de andere kant zouden de leefomstandigheden zelf op drie manieren invloed hebben op het intreden van de puberteit. Ten eerste wonen arme mensen vaker in dichtbevolkte, stedelijke gebieden. Hier heerst meer vervuiling. Bepaalde chemicaliën die veel in plastic voorkomen zouden verwant zijn aan het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen. Dit zou het hormoonsysteem van zelfs ongeboren kinderen kunnen aantasten.
Ten tweede hebben arme mensen, mede door hun zwaardere leefomstandigheden, een kortere levensverwachting dan rijke mensen. Zij krijgen gemiddeld op jongere leeftijd hun eerste kind en moeten dus ook eerder geslachtsrijp zijn. Het zou als het ware een evolutionair mechanisme zijn: zorgen dat je je genen doorgeeft, voor het te laat is.
Ten derde zouden meer stressvolle leefomstandigheden en ingrijpende gebeurtenissen er voor kunnen zorgen dat kinderen zich niet veilig hechten, bijvoorbeeld door de afwezigheid van een vader of het ervaren van weinig ouderlijke liefde. Het lichaam reageert dan anders op stress. Net als de kortere levensverwachting zou deze reactie een teken zijn dat het "haast moet maken" met de voortplanting.

Armoede blijkt bij de één meer invloed te hebben op het intreden van de puberteit dan bij de ander. Zo zijn er ook meisjes uit rijke milieus die op hun zevende borsten krijgen, en omgekeerd meisjes uit arme milieus die pas op hun zestiende ongesteld worden. Dit heeft te maken met genetische verschillen. Genen en omgeving kunnen elkaar compenseren, maar ook versterken.

Wat betreft de discussie over het aandeel van genen en omgeving zijn adoptiekinderen een interessante onderzoeksgroep. Adoptiemeisjes in westerse landen worden niet alleen eerder ongesteld dan hun leeftijdsgenootjes in het land waar ze wonen, maar ook in vergelijking met het land van herkomst. Geadopteerde meisjes die voor hun achtste in de puberteit raken, hebben bijna allemaal een snelle inhaalgroei meegemaakt direct na de adoptie. Een relatie met voeding lijkt erg aannemelijk, maar is nog te weinig onderzocht.


Grotere kans op borstkanker

Gelukkig zijn niet alle meisjes even vatbaar voor slechte leefomstandigheden. Een vroeg intredende puberteit heeft namelijk behoorlijke nadelen. Niet alleen is het voor jonge meisjes emotioneel belastend en brengt het het nodige geregel aan maandverband en bh's met zich mee, er zijn mogelijk ook gezondheidsrisico's. Met de puberteit begint namelijk de oestrogeenproductie. Hoe langer je blootgesteld wordt aan dit hormoon, hoe groter de kans op borstkanker volgens het Dossier Borstkanker 2008 van het Instituut Reinier de Graaf.

Het is overigens niet bekend of er een relatie is tussen het aanvangsmoment van de puberteit en de menopauze. Het aantal vruchtbare jaren lijkt eerder afhankelijk van de hoeveelheid eicellen die het kind bij de geboorte meekrijgt. De een heeft van zichzelf nu eenmaal een grotere voorraad dan de ander.


Kleuters met borsten?

Als de puberteit steeds eerder begint, krijgen we dan straks kleuters met borsten? Nee, volgens Biro ligt de grens ongeveer bij zes jaar. Afro-Amerikaanse meisjes zouden die grens inmiddels nabij zijn. Voor meisjes die vóór hun achtste in de puberteit raken, kan in sommige gevallen een behandeling overwogen worden. Een argument hiervoor kan zijn dat het kind nog een paar jaar langer door kan groeien. Soms is er ook een medische indicatie.

Overigens zijn er ook nog steeds deskundigen die het juist als een goed teken beschouwen dat meisjes tegenwoordig vroeger in de puberteit raken dan vroeger. Betere voeding en een hogere gezondheidsstandaard zijn volgens hen de oorzaken. Hoe minder vaak een kind ziek is geweest, hoe beter het groeit en hoe sneller het zich kan ontwikkelen, menen zij. Dit lijkt te rijmen met onderzoeksuitkomsten uit India, waar meisjes uit welgestelde gezinnen juist eerder ongesteld bleken te worden dan meisjes uit arme families.

Goed teken of niet, duidelijk is dat we te maken hebben met een hardnekkige en ingewikkelde trend. Er spelen waarschijnlijk meerdere factoren mee. De tijd zal ons leren welke vertegenwoordiger van welke hypothese aan het langste eind zal trekken. Eén ding is zeker. Ook voor de juf van groep 4 is het geen overbodige luxe de nodige kennis en materialen paraat te hebben. Voor het geval dat...


Bronnen