vrijdag 31 augustus 2012

Weg met die labels!

Weg met die labels!Minder kinderen met een labeltje. Een populaire verkiezingsleus in deze campagnetijd, die menig professional en ouder aanspreekt. Maar met enkel het schrappen van een label los je de problemen van een kind natuurlijk niet op. Hoe moet het dan wel? Een korte analyse met twee deskundigen aan het woord.

De afgelopen jaren is het aantal kinderen met een stoornis explosief toegenomen. Tegelijkertijd staat het belangrijkste handboek voor de classificatie van psychische aandoeningen, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) aan de vooravond van grote veranderingen. Vijftig jaar geleden werd de DSM ingevoerd om meer eenheid te brengen in het vaststellen van diagnoses. Inmiddels, vier versies verder, is de DSM wereldwijd beroemd en berucht om zijn codes en hokjes.

Een grote verandering in de nieuwe versie die in mei 2013 uitkomt wordt de categorisering van autisme. In plaats van Klassiek Autisme, het Syndroom van Asperger en PDD-NOS komt er één categorie autisme spectrum stoornissen (ASS). De reden hiervan is dat de verschillende subtypen teveel overlap hebben en één vorm meer recht doet aan de huidige stand van kennis. Wel kan de diagnosticus aangegeven hoe hevig iemand aan de stoornis lijdt.


DSM vaak verkeerd gebruikt

Professor dr. Rutger Jan van der Gaag vindt dat de DSM 5 de beste garantie biedt voor vooruitgang in het onderzoek naar psychiatrische stoornissen, maar dat het boek vaak ten onrechte wordt gebruikt om een diagnose te stellen. "Het is een classificatiehandboek voor communicatie tussen professionals en uitgangspunt voor wetenschappelijk onderzoek." Dus niet om aan ouders uit te leggen wat hun kind heeft.

Er zijn ook tegengeluiden. Hoogleraar prof. Dr. Jan Derksen heeft bijvoorbeeld bezwaar tegen de vernieuwingen in de DSM 5. "De grenzen van stoornissen worden opgerekt tot het normale. Het gevolg is dat er steeds meer etiketten worden uitgedeeld. Daar worden weer behandelingen aan gekoppeld en zelfs geldbedragen. Dan ben je ziekte aan het bevorderen en doe je niet wat we eigenlijk moeten doen: gezondheid stimuleren."

Professor dr. Rutger Jan van der Gaag heeft daar een andere mening over. "De stoornissen zijn niet toegenomen, maar het onderwijs is minder gestructureerd geworden en de maatschappij stelt hogere eisen waardoor een stoornis vaker tot problemen leidt. Het oprekken van criteria speelt wel mee, maar dat maskeert de gevolgen van maatschappelijke veranderingen." Hij ziet meer heil in het investeren in het onderwijs, om het aantal kinderen dat last heeft van lichte vormen van ADHD en autisme terug te dringen. Hij wil de groei niet kunstmatig verminderen door de criteria weer strenger te maken, zoals wel wordt geopperd door critici.


Belangenverstrengeling

Een ander punt van kritiek is dat veel samenstellers van de DSM 5 banden hebben met de farmacie. Meer kinderen met ADHD betekent meer medicijngebruik en dus meer geld. Het onlangs verschenen boek van psycholoog Laura Batstra heeft deze discussie in de media flink doen aanwakkeren. In 'Hoe voorkom je ADHD? Door de diagnose niet te stellen' trekt Batstra fel van leer tegen de veronderstelde overdiagnose van ADHD. Vooral de farmacie moet het ontgelden. Maar de groep die zich het meest gekwetst voelt, is die van ouders van kinderen met ADHD.


Etiketjes in Passend Onderwijs
 
Tot de invoering van Passend Onderwijs is er nog altijd sprake van slagboomdiagnostiek om toegelaten te worden tot het speciaal onderwijs. Is er een DSM-classificatie vastgesteld dan kan dit deuren openen tot het speciaal onderwijs, een PGB of een vergoeding door zorgverzekeraars. Met de invoering van Passend Onderwijs verandert deze systematiek. Minder bureaucratie, zo luidt het devies. De huidige onafhankelijke regionale toelatingscommissies (CvI's) worden opgedoekt. Elk samenwerkingsverband van scholen krijgt straks één pot geld en regelt haar eigen toelatingseisen. Maar hoe die eisen eruit gaan zien is nog niet bekend. Wellicht aan de hand van een nieuwe DSM-classificatie?


Bron

donderdag 16 augustus 2012

Feedback niet altijd goed voor prestatie

Al uw aanmoedigingen en opbouwende kritiek aan uw kinderen en leerlingen zouden wel eens verspilde energie kunnen zijn. Die conclusie zou je kunnen trekken uit het onderzoek van dr. Magda Osman van de Universiteit van Londen. Gelukkig wordt de soep iets minder heet gegeten. Het effect van onze feedback valt of staat bij een goede dosering.

Dr. Osman ontdekte dat de feedback die we geven aan onze omgeving niet altijd het gewenste effect heeft. Soms zelfs een averechts effect. "Het belang van feedback is overschat, zo blijkt uit onze studie. Mensen denken dat feedback altijd goed is voor de prestaties, hoe vaker hoe beter. Wij hebben echter aangetoond dat de prestatie op ingewikkelde taken juist verslechtert als je mensen tussentijds feedback geeft."
Dr. Osman denkt dat de prestatie achteruit gaat doordat mensen overspoeld worden met informatie. Of het nu positieve of negatieve feedback was, mensen werden er door afgeleid en konden zich minder goed concentreren op het maken van de juiste keuze.

Tijdens het onderzoek moesten honderd proefpersonen een inschatting maken van de gezondheid van een baby en vertellen wat het kind volgens hun nodig had. Een ingewikkelde taak, die veel aandacht en sensitiviteit van een proefpersoon vergt. Volgens dr. Osman kun je deze setting goed vergelijken met andere complexe situaties. Als voorbeeld noemt ze de introductie van groene energiemeters in huishoudens. "Dit apparaat geeft exact aan hoeveel energie je op dat moment gebruikt. De feedback die de meter geeft verandert dus voortdurend. Als mensen niet weten door welke apparaten de schommelingen worden veroorzaakt, kunnen ze geen betekenis geven aan de feedback. Hoe leren ze dan hun energieconsumptie te verminderen?"

De onderzoekster ziet ook een risico in alle app's op mobiele telefoons. Voordat we deur uitgaan checken we de buienradar en de files. Met de trein dan maar? Even je reissaldo controleren. De stappenteller zeurt dat je nog niet genoeg gelopen hebt vandaag. Hoe sympathiek en handig het allemaal ook lijkt, er is misschien een maximum aan informatie wat nog bevorderlijk is voor het maken van een goede keuze.


Spreken is zilver, ...

Nu terug naar school. De Universiteit Utrecht heeft enkele jaren geleden een onderzoek gedaan naar de feedback van docenten tijdens zelfstandig werken op vier middelbare scholen. De onderzoekers stelden vast dat docenten hard hun best doen hun feedback positief te formuleren. Ze zijn er primair op gericht dat een vastgelopen leerling weer verder kan. Hierbij gaan ze echter te weinig in op de eisen waaraan het werk moet voldoen.
Het meest opvallende was dat ook docenten geneigd zijn tevéél feedback te geven. Dit zou ten koste gaan van de verwerking ervan bij leerlingen. In plaats daarvan zouden ze de leerling meer aan het woord moeten laten om het probleem precies te omschrijven en ze naderhand te laten vertellen hoe ze het probleem denken te gaan aanpakken. De leerlingen waren overigens wel tevreden over de feedback die ze kregen, al merkten zij ook op dat het vaak wel erg positief gekleurd was.


Storend of stimulerend

Een belangrijke vraag is in hoeverre we deze onderzoeksuitkomsten kunnen toepassen op het speciaal onderwijs en zorgleerlingen in het algemeen. Het belang van positieve aandacht staat bij deze kwetsbare doelgroep niet ter discussie. Maar voor wat betreft de hoeveelheid feedback is het denkbaar dat kinderen met een korte aandachtsspanne wellicht nog sneller gehinderd worden door tussentijdse feedback. Een onderzoek moet dan uitwijzen of een eventueel nadelig effect van feedback bij deze kinderen opweegt tegen het positieve effect van aanmoediging.


Bronnen