donderdag 27 september 2012

Klasgenootjes voorspellen je persoonlijkheid, beter dan jijzelf


Klasgenootjes voorspellen je persoonlijkheid beter dan jijzelfWe kennen onszelf minder goed dan we denken. Onze omgeving daarentegen heeft wél een adequaat beeld van ons. Zelfs kinderen hebben dat al van elkaar. Nieuw onderzoek toont aan dat onze klasgenootjes van vroeger goede voorspellers waren van ons toekomstig succes. Ze zaten er in ieder geval minder ver naast dan onze eigen voorspellingen.
 

Lisa Serbin van de afdeling Psychologie van de Concordia Universiteit in Montreal publiceerde onlangs de resultaten van een langlopend onderzoek naar voorspellers van succes in volwassenheid. Haar conclusie was dat kinderen door vragenlijstjes over elkaar in te vullen, een nauwkeuriger voorspelling kunnen geven van elkaars persoonlijkheden op latere leeftijd dan dat ze dit van zichzelf konden.

“Mijn collega’s zijn in 1976 al begonnen met deze studie, die bekend staat als het Concordia Longitudinal Risk Project”, vertelt Serbin. “Twee jaar lang hebben ze toen gegevens verzameld bij leerlingen van verschillende leeftijden. De kinderen moesten van elk van hun klasgenootjes beoordelen hoe agressief ze ze vonden, hoe graag ze ze mochten en hoe teruggetrokken ze ze vonden.” 


Geduld wordt beloond 

Sinds die tijd hebben onderzoekers geprobeerd de opgroeiende kinderen te blijven volgen. Tussen 1999 en 2003 hebben ze 700 mensen uit de oorspronkelijke studie opnieuw onderzocht. Dit deden ze aan de hand van de Big Five van persoonlijkheidskenmerken: Flexibiliteit/Openheid voor ervaringen, Zorgvuldigheid, Extraversie, Vriendelijkheid en Emotionele stabiliteit. Nu, bijna tien jaar later blijkt alle moeite niet voor niets te zijn geweest. Kinderen blijken erg goede voorspellers van elkaars succes op latere leeftijd. Toch zijn de onderzoekers niet echt verrast met deze uitkomsten.  “Kinderen brengen ontzettend veel tijd met elkaar door, en zijn daarbij voortdurend in interactie met elkaar. Eigenschappen als agressie en leuk gevonden worden zijn extreem belangrijk op school.”

Een voorbeeld van een opvallend verschil zat in het teruggetrokken gedrag. Kinderen die zichzelf beoordeelden als teruggetrokken, bleken op latere leeftijd vooral op te vallen door hun beperkte zorgvuldigheid. Zij waren lakser, minder zorgzaam en vertoonden vaker een gebrek aan motivatie. Kinderen waarvan de omgeving zei dat ze teruggetrokken waren, bleken op latere leeftijd daadwerkelijk minder extravert. Deze uitkomst ligt een stuk dichter bij de voorspelling van de klasgenoten dan van de kinderen over zichzelf.
Iets vergelijkbaars bleek te gelden voor leuk gevonden worden.  Als anderen dit als kind van je zeggen heb je veel kans ook op latere leeftijd vriendelijk en zorgvuldig te zijn. Het feit dat je jezelf leuk vindt als kind, biedt hiertoe geen garanties.


N = 1, dus onbetrouwbaar

Is onze zelfreflectie dan echt zo beroerd? We moeten niet vergeten dat de mening van een hele klas gebaseerd is op een groot aantal en de mening over jezelf slechts op één. Een gemiddelde is altijd betrouwbaarder en objectiever dan één absolute waarde. Stel dat die ene persoon op dat moment niet lekker in zijn vel zat of juist net een groot compliment had gekregen. Dat kan zijn waarneming over zichzelf enorm inkleuren. Psychologische onderzoekers trekken de betrouwbaarheid van zelfreflectie en zelfinzicht dan ook vaak in twijfel. Getuigenverklaringen bijvoorbeeld staan bekend om hun risico op verdraaiingen en toevoegingen.

Toch denkt Serbin dat deze studie belangrijke implicaties heeft. “Kinderen reiken ons de risicofactoren op een presenteerblaadje aan! Dat zijn de aanknopingspunten voor behandeling van gedragsproblemen.” Alle reden dus om regelmatig een sociogram af te nemen in de klas en deze ook serieus te nemen. De uitvallers hebben hulp nodig, die les moeten we trekken. Een kind dat er dankzij die hulp in slaagt zijn agressieve of teruggetrokken gedrag om te buigen in pro-sociaal gedrag, mag daar dertig jaar later dus nog steeds dankbaar voor zijn.


Bron

donderdag 20 september 2012

Spreekbeurt vanuit huis

De tijd van langdurig thuiszitten en bergen achterstand oplopen is voorbij. Ook binnen het speciaal onderwijs wordt het mogelijk te leren op afstand, dankzij een geavanceerd webcam-systeem. De dr. A. Verschoorschool in Nunspeet heeft met de WebChair een primeur in huis. Leerlingen die door hun angsten of moeilijke gedrag tijdelijk niet in de klas kunnen zitten, zijn er voortaan toch gewoon bij.

Zo voelt het althans. Marlies Wesselink van de Technische Universiteit Eindhoven raakte zo enthousiast over de WebChair, dat ze besloot haar afstudeeronderzoek er aan te wijden. En de Verschoorschool wou maar al te graag haar wetenschappelijke speeltuin zijn. Op 11 september jl. presenteerde de jonge onderzoekster haar resultaten aan het grote publiek.

Marlies legt uit hoe het werkt: "Met de WebChair kunnen kinderen vanuit een veilige ruimte volgen wat er in de klas gebeurt. Ze bepalen zelf waar ze de camera op willen richten en kunnen bijvoorbeeld inzoomen op het schoolbord om beter te kunnen lezen wat er staat." Maar het werkt ook andersom, vertelt Marlies. "De leraar en klasgenoten kunnen het kind live zien op een verplaatsbaar scherm dat in de klas staat. In de kring zitten, je vinger opsteken, liedjes meezingen, een spreekbeurt houden, het kan allemaal. Leerlingen hebben dus echt het gevoel dat hun klasgenootje er gewoon bij is."

De WebChair werd oorspronkelijk ontwikkeld voor kinderen die vanwege een ziekenhuisopname niet naar school konden. Uit het onderzoek van Marlies blijkt dat er ook een andere doelgroep staat te springen om WebChairs. Veel kinderen op de Verschoorschool hebben een vorm van autisme. Bijna allemaal zijn ze extreem gevoelig voor prikkels. Dat maakt dat ze soms even 'op adem moeten komen'. Dat kan thuis, maar ook in een aparte prikkelarme ruimte in de school. Een safe-room noemen ze die op de Verschoorschool. De WebChair zorgt ervoor dat het contact met de klas toch in stand blijft, ook al zit het kind er niet echt. Dat is heel belangrijk, want hoe langer je weg bent, hoe moeilijker het is om terug te keren.


Geen doel maar middel

Marlies benadrukt dat de Webchair geen vervanging of doel op zich is. "Het is de bedoeling om kinderen geleidelijk te laten wennen aan de klas en zo te laten re-integreren." Maar bang dat kinderen de WebChair zo comfortabel vinden dat ze niet meer terug willen is Marlies niet. "Ik heb met eigen ogen gezien hoe een jongen die absoluut niet in de klas kon meedraaien, binnen een paar weken om was. Doordat hij met de WebChair van een veilige afstand mee kon kijken, zag hij al snel dat het helemaal niet zo eng was en eigenlijk best wel gezellig. Hij kreeg steeds meer het gevoel van 'ik wil daar bij zijn'. En dus was na een kort traject de WebChair al niet meer nodig."
Hoewel het voor zowel de leerkrachten als de leerlingen even wennen was hoe ze om moesten gaan met deze 'klasgenoot 2.0', reageerden de kinderen over het algemeen erg goed op de WebChair. 'Je merkt eigenlijk helemaal niet dat Stefano er niet echt bij is', merkte een klasgenootje op. Medeleerlingen mochten in de testfase ook een kijkje nemen aan de andere kant van de WebChair. Een aanbod dat maar weinig kinderen van de Verschoorschool weigerden, gezien de voorliefde voor techniek die veel kinderen met autisme hebben.


Kinderziektes

Toch waren er in het begin wel wat technische problemen, met name met het geluid en de camerabesturing. "Dan merk je hoe afhankelijk je bent van het apparaat, want op zo'n moment ben je dus meteen het contact kwijt."

Bovendien is nog niet helemaal duidelijk welke leerlingen het meeste kunnen profiteren van de WebChair. Kunnen omgaan met teleurstellingen bleek in de testfase in ieder geval een pré, gezien de frequente storingen. Marlies raadt haar opvolgers dan ook aan hier in vervolgonderzoek naar te kijken. Dát er een vervolg gaat komen is zeer waarschijnlijk, want Marlies' pionierswerk opent volgens haar begeleiders van de universiteit allerlei subsidiedeurtjes. Er is al interesse uit Amerika.

Tot slot, niet onbelangrijk, wat voor prijskaartje hangt er aan? Eén abonnement blijkt al gauw driehonderd euro per maand te kosten. Maar daarmee spaar je dure begeleidingskosten uit, belooft de producent. Een Persoons Gebonden Budget kan ouders en school bovendien tegemoet komen in de kosten. Maar uiteindelijk is het natuurlijk het resultaat dat telt.

vrijdag 31 augustus 2012

Weg met die labels!

Weg met die labels!Minder kinderen met een labeltje. Een populaire verkiezingsleus in deze campagnetijd, die menig professional en ouder aanspreekt. Maar met enkel het schrappen van een label los je de problemen van een kind natuurlijk niet op. Hoe moet het dan wel? Een korte analyse met twee deskundigen aan het woord.

De afgelopen jaren is het aantal kinderen met een stoornis explosief toegenomen. Tegelijkertijd staat het belangrijkste handboek voor de classificatie van psychische aandoeningen, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) aan de vooravond van grote veranderingen. Vijftig jaar geleden werd de DSM ingevoerd om meer eenheid te brengen in het vaststellen van diagnoses. Inmiddels, vier versies verder, is de DSM wereldwijd beroemd en berucht om zijn codes en hokjes.

Een grote verandering in de nieuwe versie die in mei 2013 uitkomt wordt de categorisering van autisme. In plaats van Klassiek Autisme, het Syndroom van Asperger en PDD-NOS komt er één categorie autisme spectrum stoornissen (ASS). De reden hiervan is dat de verschillende subtypen teveel overlap hebben en één vorm meer recht doet aan de huidige stand van kennis. Wel kan de diagnosticus aangegeven hoe hevig iemand aan de stoornis lijdt.


DSM vaak verkeerd gebruikt

Professor dr. Rutger Jan van der Gaag vindt dat de DSM 5 de beste garantie biedt voor vooruitgang in het onderzoek naar psychiatrische stoornissen, maar dat het boek vaak ten onrechte wordt gebruikt om een diagnose te stellen. "Het is een classificatiehandboek voor communicatie tussen professionals en uitgangspunt voor wetenschappelijk onderzoek." Dus niet om aan ouders uit te leggen wat hun kind heeft.

Er zijn ook tegengeluiden. Hoogleraar prof. Dr. Jan Derksen heeft bijvoorbeeld bezwaar tegen de vernieuwingen in de DSM 5. "De grenzen van stoornissen worden opgerekt tot het normale. Het gevolg is dat er steeds meer etiketten worden uitgedeeld. Daar worden weer behandelingen aan gekoppeld en zelfs geldbedragen. Dan ben je ziekte aan het bevorderen en doe je niet wat we eigenlijk moeten doen: gezondheid stimuleren."

Professor dr. Rutger Jan van der Gaag heeft daar een andere mening over. "De stoornissen zijn niet toegenomen, maar het onderwijs is minder gestructureerd geworden en de maatschappij stelt hogere eisen waardoor een stoornis vaker tot problemen leidt. Het oprekken van criteria speelt wel mee, maar dat maskeert de gevolgen van maatschappelijke veranderingen." Hij ziet meer heil in het investeren in het onderwijs, om het aantal kinderen dat last heeft van lichte vormen van ADHD en autisme terug te dringen. Hij wil de groei niet kunstmatig verminderen door de criteria weer strenger te maken, zoals wel wordt geopperd door critici.


Belangenverstrengeling

Een ander punt van kritiek is dat veel samenstellers van de DSM 5 banden hebben met de farmacie. Meer kinderen met ADHD betekent meer medicijngebruik en dus meer geld. Het onlangs verschenen boek van psycholoog Laura Batstra heeft deze discussie in de media flink doen aanwakkeren. In 'Hoe voorkom je ADHD? Door de diagnose niet te stellen' trekt Batstra fel van leer tegen de veronderstelde overdiagnose van ADHD. Vooral de farmacie moet het ontgelden. Maar de groep die zich het meest gekwetst voelt, is die van ouders van kinderen met ADHD.


Etiketjes in Passend Onderwijs
 
Tot de invoering van Passend Onderwijs is er nog altijd sprake van slagboomdiagnostiek om toegelaten te worden tot het speciaal onderwijs. Is er een DSM-classificatie vastgesteld dan kan dit deuren openen tot het speciaal onderwijs, een PGB of een vergoeding door zorgverzekeraars. Met de invoering van Passend Onderwijs verandert deze systematiek. Minder bureaucratie, zo luidt het devies. De huidige onafhankelijke regionale toelatingscommissies (CvI's) worden opgedoekt. Elk samenwerkingsverband van scholen krijgt straks één pot geld en regelt haar eigen toelatingseisen. Maar hoe die eisen eruit gaan zien is nog niet bekend. Wellicht aan de hand van een nieuwe DSM-classificatie?


Bron

donderdag 16 augustus 2012

Feedback niet altijd goed voor prestatie

Al uw aanmoedigingen en opbouwende kritiek aan uw kinderen en leerlingen zouden wel eens verspilde energie kunnen zijn. Die conclusie zou je kunnen trekken uit het onderzoek van dr. Magda Osman van de Universiteit van Londen. Gelukkig wordt de soep iets minder heet gegeten. Het effect van onze feedback valt of staat bij een goede dosering.

Dr. Osman ontdekte dat de feedback die we geven aan onze omgeving niet altijd het gewenste effect heeft. Soms zelfs een averechts effect. "Het belang van feedback is overschat, zo blijkt uit onze studie. Mensen denken dat feedback altijd goed is voor de prestaties, hoe vaker hoe beter. Wij hebben echter aangetoond dat de prestatie op ingewikkelde taken juist verslechtert als je mensen tussentijds feedback geeft."
Dr. Osman denkt dat de prestatie achteruit gaat doordat mensen overspoeld worden met informatie. Of het nu positieve of negatieve feedback was, mensen werden er door afgeleid en konden zich minder goed concentreren op het maken van de juiste keuze.

Tijdens het onderzoek moesten honderd proefpersonen een inschatting maken van de gezondheid van een baby en vertellen wat het kind volgens hun nodig had. Een ingewikkelde taak, die veel aandacht en sensitiviteit van een proefpersoon vergt. Volgens dr. Osman kun je deze setting goed vergelijken met andere complexe situaties. Als voorbeeld noemt ze de introductie van groene energiemeters in huishoudens. "Dit apparaat geeft exact aan hoeveel energie je op dat moment gebruikt. De feedback die de meter geeft verandert dus voortdurend. Als mensen niet weten door welke apparaten de schommelingen worden veroorzaakt, kunnen ze geen betekenis geven aan de feedback. Hoe leren ze dan hun energieconsumptie te verminderen?"

De onderzoekster ziet ook een risico in alle app's op mobiele telefoons. Voordat we deur uitgaan checken we de buienradar en de files. Met de trein dan maar? Even je reissaldo controleren. De stappenteller zeurt dat je nog niet genoeg gelopen hebt vandaag. Hoe sympathiek en handig het allemaal ook lijkt, er is misschien een maximum aan informatie wat nog bevorderlijk is voor het maken van een goede keuze.


Spreken is zilver, ...

Nu terug naar school. De Universiteit Utrecht heeft enkele jaren geleden een onderzoek gedaan naar de feedback van docenten tijdens zelfstandig werken op vier middelbare scholen. De onderzoekers stelden vast dat docenten hard hun best doen hun feedback positief te formuleren. Ze zijn er primair op gericht dat een vastgelopen leerling weer verder kan. Hierbij gaan ze echter te weinig in op de eisen waaraan het werk moet voldoen.
Het meest opvallende was dat ook docenten geneigd zijn tevéél feedback te geven. Dit zou ten koste gaan van de verwerking ervan bij leerlingen. In plaats daarvan zouden ze de leerling meer aan het woord moeten laten om het probleem precies te omschrijven en ze naderhand te laten vertellen hoe ze het probleem denken te gaan aanpakken. De leerlingen waren overigens wel tevreden over de feedback die ze kregen, al merkten zij ook op dat het vaak wel erg positief gekleurd was.


Storend of stimulerend

Een belangrijke vraag is in hoeverre we deze onderzoeksuitkomsten kunnen toepassen op het speciaal onderwijs en zorgleerlingen in het algemeen. Het belang van positieve aandacht staat bij deze kwetsbare doelgroep niet ter discussie. Maar voor wat betreft de hoeveelheid feedback is het denkbaar dat kinderen met een korte aandachtsspanne wellicht nog sneller gehinderd worden door tussentijdse feedback. Een onderzoek moet dan uitwijzen of een eventueel nadelig effect van feedback bij deze kinderen opweegt tegen het positieve effect van aanmoediging.


Bronnen

woensdag 11 juli 2012

Facebook maakt niet depressief

Facebook maakt niet depressief
Ouders hoeven zich niet al te druk te maken om het Facebookgebruik van zoon of dochterlief. Onderzoekers van de Universiteit van Wisconsin hebben aangetoond dat je van Facebook niet ongelukkig wordt.

De laatste tijd werd vanuit verschillende hoeken beweerd dat overmatig social media-gebruik ons depressief maakt. Best iets bij voor te stellen als je de hele dag geconfronteerd wordt met de aaneenschakeling van hoogtepunten uit het leven van iedereen behalve jezelf. Onderzoekers hebben echter geen verband kunnen vinden tussen social media-gebruik en depressie. Facebook, met 900 miljoen geregistreerde gebruikers het populairste medium, is dus onschadelijk. Einde discussie?


Onderzoek per sms
In werkelijkheid is het natuurlijk wat complexer. Het behoeft geen bewijs dat tien uur per dag op Facebook voor niemand gezond is. In het onderzoek gaat het echter om het verschil met andere internetbezoekjes. Onderzoekers controleerden bij 190 studenten tussen de 18 en 23 jaar gedurende een week hun internetgebruik. Dit deden ze door de proefpersonen op willekeurige momenten smsjes te sturen met drie vragen:
  • Ben je op dit moment online?
  • Hoe lang ben je al online?
  • Wat ben je aan het doen op internet?
De proefpersonen moesten hun antwoorden van de in totaal 43 smsjes zorgvuldig registreren. Ook werden alle 190 studenten klinisch gescreend op depressieve symptomen. Vervolgens werden deze gegevens aan elkaar gekoppeld.


Nuancering van eigen werk
Uit de analyse bleek dat de studenten meer dan de helft van hun internettijd aan Facebook spendeerden. De onderzoekers vonden echter geen verband met depressie. Studenten die veel van hun internettijd aan Facebook besteedden waren niet ongelukkiger dan studenten die een klein deel van hun totale internettijd op het sociale medium doorbrachten. Toch nuanceren de onderzoekers dit zelf enigszins: "Hoewel de tijd op Facebook niet samenhangt met depressie, moedigen we ouders toch aan om zelf een actief rolmodel voor hun kind te zijn. Zorg voor veilig en gebalanceerd mediagebruik."

Waarom adviseren ze dit als ze net hebben aangetoond dat het onschadelijk is? Er zijn blijkbaar meer factoren die meespelen. Dr. Megan Moreno licht zelf toe: "Wanneer het gedrag van een kind niet verandert, het kind vrienden heeft en de schoolcijfers stabiel blijven is er geen reden tot bezorgdheid." Is dit wél het geval, dan doet u er waarschijnlijk toch goed aan eens een gesprek met uw kind te voeren over Facebook. Uit dit onderzoek blijkt echter dat eventuele problemen evengoed kunnen voortkomen uit computergames. Facebook zelf is niet schadelijker dan ander internetgebruik.


Bron

vrijdag 6 juli 2012

Kinderen onvoldoende gehoord in rechtbank

Kinderen in Nederland kunnen onvoldoende hun stem laten horen bij beslissingen die over hen gaan. Niet alleen kinderen en hun ouders, maar ook hulpverleners, advocaten en zelfs rechters hebben te weinig kennis van de mogelijkheden voor minderjarigen om hun recht te halen of gehoord te worden in de rechtbank. Dat concludeert de Kinderombudsman Marc Dullaert in zijn onderzoek dat gisteren is aangeboden aan minister Opstelten van Veiligheid en Justitie.

De Kinderombudsman heeft de afgelopen maanden onderzoek gedaan naar de inzet van de bijzondere curator. De bijzondere curator kan door de rechter aangesteld worden als het belang van een kind in de knel dreigt te raken, bijvoorbeeld bij (v)echtscheidingen of bij strijd tussen ouders en jeugdzorg. Meestal is de bijzonder curator een advocaat, psycholoog of pedagoog. Een familielid heeft doorgaans niet de voorkeur van de rechter, omdat er dan andere belangen op het spel kunnen komen te staan en de familiebanden nog verder op scherp worden gezet.

Het aantal verzoeken en benoemingen van bijzondere curatoren wordt door de rechtbanken niet bijgehouden. De Kinderombudsman heeft voor zijn onderzoek daarom gebruik gemaakt van ervaringen van de verschillende betrokkenen. Daaruit blijkt een grote onbekendheid met de mogelijkheden van een bijzondere curator. Dit terwijl er veel situaties zijn waarin deze een belangrijke rol kan spelen, bijvoorbeeld wanneer kind, ouder en gezinsvoogd het niet met elkaar eens zijn over een omgangsregeling na een echtscheiding of over uithuisplaatsing.


Lot uit de loterij

Rechtbanken hanteren verder geen duidelijke lijn in de benoeming van bijzondere curatoren. Ook constateert de Kinderombudsman dat er geen kwaliteitsnormen zijn waaraan de bijzondere curator moet voldoen. Dit leidt tot rechtsongelijkheid. In beroep gaan tegen een afwijzing van een verzoek is onmogelijk. Het krijgen van een bijzondere curator is daarmee op een loterij gaan lijken. Je moet als kind maar hopen dat je een goed lot treft.

Rechters en bijzonder curatoren zijn het niet met elkaar eens welke kinderen een bijzonder curator zouden moeten krijgen. Bijzonder curatoren pleiten voor het loslaten van de minimumleeftijd van twaalf jaar. Rechters zouden volgens hen meer moeten kijken naar de rijpheid van het kind. Rechters zijn vaak van mening dat zij zelf prima in staat zijn naar de mening van het kind te luisteren, vooral bij wat oudere kinderen. De bijzonder curatoren zien echter wel hun eigen meerwaarde in het afwegen en behartigen van het belang van het kind.


Kinderrecht in het nauw

De Kinderombudsman pleit er voor om in alle situaties waarin kinderen in de knel dreigen te raken een bijzonder curator te benoemen. Ook moeten er kwaliteitsnormen worden opgesteld waar bijzondere curatoren aan moeten voldoen. Tot slot beveelt de Kinderombudsman aan om te registreren hoe vaak een bijzonder curator wordt benoemd en om een landelijk registratiesysteem van bijzonder curatoren op te zetten.

Het verdrag inzake de Rechten van het Kind (1990) stelt dat ieder kind de gelegenheid moet hebben om zijn of haar mening te geven in juridische kwesties die voor het kind van belang zijn. De Kinderombudsman hoopt dat minister Opstelten zijn aanbevelingen op zal volgen, zodat de afspraken uit het verdrag in de toekomst beter nageleefd zullen worden.


Bronnen

woensdag 27 juni 2012

Drinken tijdens zwangerschap minder schadelijk dan gedacht

Drinken tijdens zwangerschap minder schadelijk dan gedacht
Af en toe een glaasje wijn tijdens de zwangerschap kan helemaal geen kwaad. Ook vrouwen die na een avondje flink stappen tot hun schrik ontdekken dat ze zwanger zijn, kunnen opgelucht ademhalen. Hun kinderen blijken zich even goed te ontwikkelen als het kroost van geheel onthoudende moeders. Zo luidt althans de conclusie van een nieuw Deens onderzoek.

Matige alcoholconsumptie tijdens de zwangerschap is niet schadelijk voor de ontwikkeling en intelligentie van een kind. Dat schrijft de Deense dr. Ulrik Schiøler Kesmodel in Journal of Obstetrics and Gynaecology, het belangrijkste vakblad van de gynaecologie. Hij benadrukt hierbij wel dat het gaat om kleine hoeveelheden alcohol. Eén glaasje per dag, en hooguit zes in de week. Maar ook als je een paar keer te diep in het glaasje hebt gekeken voordat je weet dat je zwanger bent, is er geen reden tot paniek.

Relaxter omgaan met alcohol
Het onderzoek is gebaseerd op 1628 kinddossiers en is daarmee één van de omvangrijkste studies op dit terrein. De onderzoekers registreerden het alcoholgebruik van de moeders tijdens de zwangerschap. Op vijfjarige leeftijd moesten de kinderen allerlei testjes doen om hun intelligentie, aandacht, planning- en organisatievermogen in kaart te brengen. Er bleken geen verschillen te bestaan tussen de kinderen van matig drinkende en niet-drinkende moeders.
"Een belangrijke bijdrage aan de gezondheidsinformatie voor aanstaande moeders", zegt Kesmodel in het persbericht van de uitvoerende Universiteit van Aarhus. "Dit onderzoek laat zien dat we best wat relaxter om mogen gaan met alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Nu is de berichtgeving verwarrend, vrouwen krijgen zelfs van professionele instanties verschillende adviezen. Dat kan onnodige stress opleveren."

Het zekere voor het onzekere
Aan de andere kant is er best iets te zeggen voor geheelonthouding tijdens de zwangerschap, zo reageert de Nijmeegse huisarts Brian Kerssemeijer desgevraagd. "Er zullen altijd vrouwen zijn die zich er achteraf schuldig over gaan voelen, met name als zich onverhoopt toch problemen voordoen in de ontwikkeling van hun kind. Dan kan het honderd keer wetenschappelijk zijn aangetoond dat alcohol onschadelijk is, als moeder neem je wellicht toch liever het zekere voor het onzekere."

Diane Black van de Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) Stichting Nederland heeft ook zo haar bedenkingen. "Dit onderzoek gaat alleen in op eventuele cognitieve schade bij kinderen. Verhoogde risico's op bijvoorbeeld kinderkanker hebben ze niet onderzocht. Bovendien laten andere studies zien dat kinderen van drinkende moeders zelf ook op jongere leeftijd beginnen te drinken. Verder hebben de onderzoekers  mogelijke groeistoornissen buiten beschouwing gelaten".

Black betreurt het gebrek aan nuance in de pers naar aanleiding van dit onderzoek. "Nu lijkt het net alsof het schadelijke effect van alcohol hiermee van de baan is. De werkelijkheid zit complexer in elkaar. Sommige vrouwen kunnen zwaar drinken en toch een gezond kind op de wereld zetten. We weten dat jonge moeders met een eerste zwangerschap minder risico lopen. Maar het verschilt per persoon; wie kan een vrouw precies vertellen hoeveel alcohol voor haar nog verantwoord is?". De FAS-stichting blijft daarom bij het advies van de Gezondheidsraad: niet drinken is het allerveiligst.

Soepeler beleid, minder alcohol
Kesmodel is niet bang dat mensen dit onderzoek verkeerd zullen interpreteren of misbruiken. "In 1999 heeft de Deense Gezondheidsraad haar richtlijn al een keer bijgesteld naar een minder restrictief beleid. Toen werd er juist een afname in alcoholgebruik onder zwangere vrouwen geconstateerd." Inmiddels is er een conservatievere commissie aangesteld die het versoepelde beleid weer teruggedraaid heeft. De onderzoeker koestert dan ook weinig hoop dat de Gezondheidsraad haar richtlijn opnieuw zal verruimen. 
Toch kunnen professionals in de gezondheidszorg zich volgens de Deense onderzoeker beter richten op andere vormen van preventie bij aanstaande moeders. "Van roken en overgewicht is bijvoorbeeld wél overtuigend bewijs dat het schadelijke gevolgen kan hebben voor kinderen."

Bron

donderdag 14 juni 2012

Dikke kinderen slechter in rekenen

Dikke kinderen slechter in rekenen
Het zijn makkelijke prooien voor pesters. Ze lopen een verhoogd risico op gezondheidsklachten. Belanden vaak in ongemakkelijke situaties, rampzalige gymlessen, kleding die niet past. De nadelen van overgewicht zijn al talrijk, en sinds vandaag kunnen we er wéér een aan het lijstje toevoegen. Kinderen met overgewicht zijn ook nog eens slechter in rekenen.

Onderzoekers van drie Amerikaanse universiteiten hebben een duidelijk verband gevonden tussen rekenen en overgewicht. Dikke kinderen van zeven jaar en ouder presteren beduidend slechter dan hun slanke leeftijdsgenootjes. De onderzoekers volgden meer dan 6250 kinderen gedurende hun hele basisschooltijd. De kinderen werden op vijf momenten gemeten, gewogen en beoordeeld op hun sociaal, cognitief en emotioneel functioneren door middel van diverse vragenlijsten.

Het verband tussen overgewicht en slecht rekenen bleek alleen op te gaan voor kinderen die vanaf de kleuterklas al te zwaar waren geweest. Kinderen die pas op latere leeftijd te dik werden, bleven opvallend genoeg níet achter op rekengebied.
Vreemd, zit er dan verschil tussen 'oud' en 'nieuw' vet? Hoe eerder het ontstaan is hoe schadelijker? Of gebeurt er tijdens de kleuterjaren iets cruciaals met de rekenhersens van kleuters, iets wat onherstelbaar beschadigd raakt bij te dikke kinderen?

Eenzaam, ongelukkig en angstig
De onderzoekers zien de emotionele belasting van het overgewicht als belangrijkste oorzaak voor de slechte rekenprestaties. Dikke kinderen zijn eenzamer, ongelukkiger en angstiger. Dit moet hun slechte prestaties verklaren. Maar je zou verwachten dat kinderen die pas laat in de basisschool vet gaan vasthouden, hier minstens zo veel last van hebben als kinderen die ermee zijn opgegroeid. Zij ervaren dan pas voor het eerst hoe het is om anders te zijn. De kinderen die het van jongs af aan hadden weten niet beter, maar de 'nieuwe zwaarlijvigen' maken deze verslechtering van hun conditie wel degelijk bewust mee. Uiterlijk gaat bovendien een steeds belangrijkere rol spelen, dus het is moeilijk voor te stellen dat deze kinderen geen last hebben van hun overgewicht.
Aan de andere kant hebben deze kinderen misschien wél kunnen profiteren van hun slanke jeugd, waardoor hun basis beter is: meer zelfvertrouwen en betere copingstrategieën. Beide zeer handige eigenschappen bij het rekenen.

Wat kunnen we met deze resultaten? Ongeacht de verklaring van het verband is het weer een extra waarschuwing voor ouders. Zorg voor voldoende beweging en gezonde voeding voor uw kind. Vandaag is het nog het rekenen, maar morgen blijken ze ook nog agressiever, duurder of slecht voor het milieu.

Bron

donderdag 7 juni 2012

Alles liever dan voor de klas

Alles liever dan voor de klas
Het onderwijs maakt zich zorgen over de afnemende interesse voor lerarenopleidingen en pabo's. Op dit moment hebben zich nog geen negenduizend studenten aangemeld om na de zomer aan de pabo te starten. Vorig jaar lag dit aantal boven de tienduizend. Hoe komt het toch dat zo weinig mensen er aan willen gaan staan? Wat kan het onderwijs aantrekkelijker maken?

Sla de krant open en de vacatures voor een baan in het onderwijs slaan je om de oren. Twintig procent van de mensen voor de klas is onbevoegd. En het wordt nog erger, de komende tien jaar verlaat 75 procent van de docenten het werkveld. Deze klappen zullen bij lange na niet kunnen worden opgevangen met de huidige instroom. In het voortgezet onderwijs zal het lerarentekort de komende jaren het hardst oplopen, tot zo'n 4.000 leraren in 2015. Pas in 2020 zal volgens de rekenmodellen het evenwicht tussen vraag en aanbod zich herstellen.

De vergrijzing is natuurlijk een belangrijk deel van het probleem, maar hier ligt niet de oplossing. We moeten kijken naar wat jongeren afschrikt om eraan te beginnen. "De hoge werkdruk, in combinatie met een laag salaris", luidt het duidelijke antwoord van docent Peter Althuizen, voorzitter van Leraren in Actie.

Deze factoren wil de overheid verbeteren met het Actieplan LeerKracht, dat in 2007 is geïntroduceerd. Om ervoor te zorgen dat de werkdruk niet verder oploopt en de kwaliteit gewaarborgd blijft, moet het onderwijs anders worden georganiseerd. Bijvoorbeeld door een deel van de lessen te vervangen door onderwijs op afstand (e-learning), meer onderwijsondersteunend personeel in te schakelen en gebruik te maken van nieuwe ICT-mogelijkheden zoals digiborden en animaties. Verder zouden de mogelijkheden voor 'opscholing' verbeterd moeten worden. Invoering van de functiemix moet er daarnaast voor zorgen dat het aandeel leraren met hogere salarisschaal groter wordt.


Doelstellingen niet behaald

In 2011 blijkt echter dat de tussendoelstellingen voor dat jaar niet behaald zijn. De inspectie constateert weliswaar vooruitgang in de professionaliteitsontwikkeling, maar de invoering van de functiemix komt onvoldoende van de grond. De kosten lopen bovendien hoger op dan voorspeld. Hoewel het lerarentekort tijdelijk een kleine daling laat zien, blijven de prognoses somber. De overheid presenteert daarom een nieuw actieplan, genaamd Leraar 2020, een krachtig beroep. Verschillende beurzen moeten het leraren aantrekkelijker maken zich bij te scholen. Pas afgestudeerde academici kunnen gemakkelijk instromen in het voortgezet onderwijs. De sociale partners spreken de ambitie uit om in 2020 geen enkele onbevoegde leraar meer voor de klas te hebben staan.

Althuizen ziet de toekomst minder rooskleurig in, met de aanmeldingscijfers van de pabo in het achterhoofd. "Vervelend om weer gelijk te krijgen", vertelt hij in Metro nieuws. "Het vak van leraar wordt juist steeds onaantrekkelijker. Het salaris van docenten komt voor de vierde keer op de nullijn. Dat is ontzettend triest."


Bronnen

vrijdag 1 juni 2012

Nieuwe therapie tegen faalangst

Faalangst bij scholieren lijkt goed te behandelen met een nieuwe therapievorm, Cognitieve Bias Modificatie (CBM) genaamd. Het effect is weliswaar niet groter dan van de klassieke cognitieve gedragstherapie, maar de nieuwe training is wel laagdrempeliger, sneller en goedkoper. Dat blijkt uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen onder 1800 scholieren.


Gierende hormonen, een veranderende vriendengroep en een hoge prestatiedruk; adolescenten hebben heel wat te verduren. Lang niet alle scholieren kunnen hier even goed mee omgaan. Zij zijn kwetsbaarder dan anderen voor het ontwikkelen van angst; ze zijn bang om door anderen afgewezen te worden of een slechte beoordeling te krijgen. Vaak gaat het om situaties die voor de meeste jongeren heel gewoon zijn: een plekje zoeken in de kantine, door de hal lopen, of een gesprek voeren met mensen die je niet zo goed kent. Voor anderen is de angst beperkt tot toetsen, proefwerken en spreekbeurten.

Voordat het feitelijke onderzoek begon, verdiepten de onderzoekers De Hullu en Sportel zich eerst in de oorzaken van angst. Mensen met angst hebben last van automatische negatieve associaties. Cognitive Bias Modificatie (CBM) is een methode waarbij je leert om die negatieve associaties te veranderen in positieve. Dat gebeurt door middel van computertaken die leerlingen thuis online moeten uitvoeren.


Controlegebrek en vermijding
Scholieren met faalangst hebben doorgaans weinig controle over het onderwerp van hun aandacht. Als voorbeeld noemt onderzoeker Sportel de eerste vraag bij een proefwerk. 'Iemand met faalangst die ontdekt dat hij het antwoord op die vraag niet weet, is geneigd met zijn aandacht bij die vraag te blijven hangen in plaats van verder te gaan met vragen die hij wel begrijpt.'

Een ander kenmerk is de manier waarop iemand omgaat met niet-leuke dingen die op je afkomen. 'Angstige mensen hebben sterk de neiging dit soort situaties te vermijden of zich terug te trekken. Ze zullen signalen sneller interpreteren als bedreigend', aldus Sportel. Opvallend is dat beide kenmerken elkaar ook versterken. 'Iemand die hoog scoort op vermijding en laag op aandachtscontrole vertoont meer angstklachten.'


Donkere bril
Onderzoeker De Hullu: 'Angstige mensen bekijken de wereld door een donkere bril. Ze richten hun aandacht vooral op bedreigende informatie in de omgeving, bijvoorbeeld boze gezichten of moeilijke sommen. Bij de CBM-training werden scholieren verleid om hun aandacht op positieve informatie te richten in computertaken waarbij ze zeer snel moesten reageren.' Het idee is dat de hersenen dit –door elke dag een aantal minuten te trainen- automatisch gaan doen.

Toch zijn er nog wel wat kritische kanttekeningen te maken bij CBM. Hoewel de resultaten erg positief lijken, is gebleken dat veel scholieren die geen training volgen in de loop der jaren ook vooruitgaan. Blijkbaar groeien scholieren dus ook voor een deel over hun angsten heen. Maar dat betekent volgens de onderzoekers niet dat de training zinloos is. 'Je kunt angstige jongeren met zo'n training juist een zetje in de goede richting geven.'

De positieve resultaten lijken overigens vooral op te gaan voor faalangst. Sociale angst is waarschijnlijk toch een hardnekkiger probleem, waarbij symptomen in de jeugd meestal voorspellend zijn voor later.
Verder geven de onderzoekers zelf aan dat er in het computerprogramma nog verbeterpunten zijn die de therapie effectiever kunnen maken. Toch biedt het in dit stadium al voordelen boven andere vormen van therapie. Zo zijn de kosten relatief laag vergeleken met andere vormen van hulpverlening. Bovendien is een training via internet veel laagdrempeliger dan het zoeken van psychologische hulp. Zeker voor scholieren.


Bron

maandag 21 mei 2012

Drinken tijdens examen verhoogt slagingskans


Examenkandidaten die af en toe een slokje water nemen halen hogere cijfers dan leerlingen die tijdens hun examen droog staan. Dat blijkt uit onderzoek van de universiteiten van East-Londen en Westminster dat onlangs gepresenteerd werd op het jaarcongres van The British Psychological Society in Londen.

De Britse onderzoekers vergeleken de examenresultaten van 447 studenten van drie verschillende leerjaren. Een kwart van de studenten nam een flesje water mee naar het examen. In de hogere leerjaren waren dat er meer dan in de lagere.

De wetenschappers ontdekten dat degenen die af en toe een slok water namen gemiddeld vijf procent hogere cijfers haalden dan degenen die niets dronken. Bij de eerstejaarsstudenten was het verschil nog groter: hier scoorden de waterdrinkers zelfs tien procent hoger. Dat suggereert dat ook voor middelbare scholieren water drinken tijdens het examen bevorderlijk kan zijn.

Om uit te sluiten dat waterdrinkers van zichzelf gewoon slimmer zijn, werd de hele cijferlijst van de studenten meegenomen in het onderzoek. Ook keken de onderzoekers tijdens de examens naar de feitelijke waterconsumptie, dus niet alleen of er een flesje op tafel stond.


Hydrateren is presteren

Onderzoeksleider Chris Pawson denkt dat er zowel een fysiologische als een psychologische verklaring is voor de gevonden resultaten. Ten eerste zouden de prestaties verbeteren doordat de hersenen beter gehydrateerd zijn. Ten tweede zou water drinken een ontspannend effect hebben, waardoor studenten tijdens hun examen minder stress ervaren. Ook dat komt de prestaties ten goede.

Bij wetenschappelijk onderzoek horen de proefpersonen normaal gesproken niet zelf te kunnen kiezen in welke groep ze zitten. Maar in het geval van echte examens is het natuurlijk lastig om studenten te verbieden water te drinken ten behoeve van een onderzoek. Daarom zou het goed zijn voor de bewijskracht als dit onderzoek werd aangevuld met laboratoriumexperimenten.

Het Britse onderzoek vermeldt overigens niet of andere dranken ook een positief effect op de prestaties kunnen hebben. Dit is iets wat in toekomstig onderzoek meegenomen moet worden. Voor nu is het verstandig dat scholen hun examenbeleid afstemmen op de uitkomsten van dit onderzoek: niet verbieden, maar stimuleren.


Bron

dinsdag 15 mei 2012

Honderd jaar speltherapie

Speltherapie is één van de oudste vormen van psychische hulpverlening voor kinderen. Het Nederlands Jeugd Instituut publiceerde onlangs een overzicht van de effecten van honderd jaar speltherapie. Met zo'n lange historie verwacht je sterke bewijzen aan te treffen dat het werkt. Toch blijft de wetenschap kritisch. Het effect hangt van meerdere factoren af.

'Stanley van negen jaar haalt het hele poppenhuis leeg en zet er alleen maar stoere vechters in. Het huis wordt aangevallen, maar de vijand wordt meedogenloos neergemaaid. Stanley speelt het gevecht in stilte. De sfeer is om te snijden vanwege de enorm agressieve impact. Het gaat om leven en dood.'

Stanleys moeder is vermoord en zijn vader zit vast op verdenking hiervan. Binnen zijn familie is een onoplosbare vete losgebarsten. Geen wonder dat hij zijn thuissituatie op deze manier verbeeldt. Het huis als thuis is ontmanteld en laat een enorme stille geladenheid zien. Woede die in het echt geen kant uit kan. (Uit: Groothoff et al., 2009)

Hulpverleners zetten speltherapie in bij kinderen tot 12 jaar met traumatische ervaringen, emotionele of sociale problemen. Speltherapie komt uit de hoek van de psychoanalyse en berust eveneens op vrije associatie. Eén van de grondleggers is dan ook Anna Freud, dochter van de grote Sigmund. Speltherapie kan bij uitstek geschikt zijn om een gestagneerde ontwikkeling weer op gang te brengen. De belangrijkste doelen zijn expressie van gevoelens en ontlading van spanning. In het geval van Stanley kan de therapeut hem helpen bij zijn verwerking door steeds nauwkeurig te verwoorden wat er gebeurt en te benoemen welke emoties er bij het kind overheersen.

Speltherapie vindt plaats in een spelkamer: een waar paradijsje voor elk kind. Verkleedspullen, gezelschapsspellen, een zand- en watertafel, poppen, dieren, voertuigen en teken- en knutselmateriaal; het mag aan niets ontbreken om het kind zich optimaal vrij en op zijn gemak te laten voelen. Welk spel geschikt is hangt sterk af van de leeftijd, het karakter en de mogelijkheden van het kind. Gestructureerd speelgoed zoals constructie- en bouwmateriaal geeft minder uitingsmogelijkheden, maar kan bij een kind met ADHD meer gevoel van controle geven dan bijvoorbeeld klei.
Net zoals bij de klassieke psychoanalyse dient de therapeut volgend te zijn. Hij sluit aan bij de initiatieven van het kind en helpt slechts door het onder woorden brengen van gedachten en gevoelens.


Wetenschapsoordeel: speltherapie waarschijnlijk effectief

Uit alle studies die de afgelopen eeuw zijn verricht kunnen we concluderen dat speltherapie lijkt te werken bij een groot aantal uiteenlopende problemen. Zelfs schoolresultaten gaan er op vooruit. Maar er zijn ook kanttekeningen. De methodes die gebruikt worden bij de onderzoeken zijn vaak niet waterdicht. Zo zijn de groepen kinderen soms te klein, of worden de resultaten niet vergeleken met een controlegroep. Dat wil zeggen met een groep kinderen met dezelfde problemen die geen behandeling krijgen. Een controlegroep is noodzakelijk om –zoals ze het in de geneeskunde noemen- spontane genezing uit te sluiten. Daarom krijgt speltherapie van het NJI de status 'waarschijnlijk effectief'.

Speltherapie is even geschikt voor jongens als meisjes, ongeacht leeftijd, met of zonder stoornis, normaal begaafd of verstandelijk beperkt. Het maakt voor het effect ook niet uit of het individueel of in groepsverband wordt gegeven. Wat wél uitmaakt is het aantal sessies. Het effect is sterker naarmate kinderen meer sessies hebben gehad. De beste effecten worden bereikt bij 35 tot 45 sessies. Daarna neemt het effect weer af. In werkelijkheid krijgen de meeste kinderen echter maar 16 sessies. Ook de betrokkenheid van ouders blijkt zeer belangrijk. Als ouders betrokken worden vergroot dit de kans op succes. Dit geldt nog sterker wanneer ouders een actieve rol spelen in de therapie. Vooral de rol van vaders bleek groot: wanneer zij gemotiveerd meedoen aan de behandeling, krijgen kinderen opvallend meer zelfwaardering en worden ze sociaal competenter. De beste resultaten worden bereikt als ouders zelf de therapie geven, de zogenaamde Parent-Child Interaction Therapy (PCIT). De therapeut kan dan op de achtergrond als supervisor aanwezig zijn of ouders coachen met behulp van een oormicrofoontje vanachter een one-way screen. PCIT werkt vooral goed bij tienerouders en hun kinderen. Tienerouders gaan meer empathie voor hun kind tonen en krijgen er een betere relatie mee. Overigens nam hun stress er niet door af.


Kanttekeningen

Mishandelde en verwaarloosde kinderen vormen een aparte groep. Net als andere kinderen kunnen zij zeker profiteren van speltherapie. Hun sociale interactie verbetert en hun verbeelding neemt toe. De beperking van speltherapie bij deze getraumatiseerde kinderen is echter dat het de echte oorzaak van het probleem niet oplost. Er verandert niets aan de beroerde thuissituatie. Er is dus meer nodig dan speltherapie alleen.
Alleen van kinderen met seksuele gedragsproblemen is nooit aangetoond dat ze baat kunnen hebben bij speltherapie. Zij hebben een meer directieve vorm nodig, waarin hun duidelijke seksuele gedragsregels en vaardigheden wordt geleerd. Cognitieve gedragstherapie is hiervoor meer geschikt gebleken.

Ondanks de lange historie van speltherapie en de sterke aanwijzingen voor de effecten blijven wetenschappers hameren op het belang van meer onderzoek. Maar therapeuten zijn vooral praktijkwerkers en hebben vaak maar weinig mogelijkheden voor tijdrovend en methodologisch ingewikkeld onderzoek. Een goed voornemen voor de komende honderd jaar.


Bron

donderdag 26 april 2012

Van comazuipen naar cola zuipen

Alcoholvergiftiging onder jongeren is een ernstig en groeiend probleem. Jaarlijks worden honderden kinderen in comateuze toestand opgenomen in het ziekenhuis. Onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen geeft nu een nieuwe impuls aan de mogelijkheden voor preventie: we moeten populaire kinderen inzetten om het goede voorbeeld te geven aan leeftijdsgenootjes.

Om erachter te komen hoe de invloed van leeftijdgenoten op alcoholgebruik werkt, onderzocht Hanneke Teunissen bij jongeren van 14 en 15 jaar of hun geneigdheid tot drinken afhangt van de status en attitude van leeftijdsgenoten.

Daarvoor bracht ze eerst onder 532 jongeren de populariteit van een aantal medescholieren in beeld. Vervolgens deden 74 jongens mee aan het echte onderzoek. Zij moesten in een digitale chatroom vragen beantwoorden over hun attitude ten aanzien van drinken en alcohol. Terwijl de vragen in beeld verschenen zagen ze ook de antwoorden van hun medescholieren. Het was de deelnemers dus meteen duidelijk wie pro- of anti-alcohol was.


Cola is cooler

De jongens lieten zich in hun antwoorden zowel door populaire als door minder populaire leeftijdgenoten negatief beïnvloeden. Deze invloed was echter niets nieuws: zien drinken doet drinken. Het maakt niet uit wie dat voorbeeldgedrag laat zien. Maar de onderzoekers deden een veel interessantere ontdekking. Als een populaire jongen alcohol afwijst, heeft dat namelijk ook invloed. In ieder geval meer dan wanneer een minder populaire leeftijdgenoot dat doet. Blijkbaar kan een hoge status op een bepaalde manier compenseren voor het niet drinken van alcohol, want de attitude van de 'coole' jongen wordt overgenomen. Ergens in de puberhersens wordt wellicht een nieuwe verbinding gelegd tussen niet-drinken en cool.

Dat resultaat is nieuw, zegt Hanneke Teunissen: "Tot nu toe lag de nadruk altijd op de nadelige invloed van populaire leeftijdgenoten op alcoholgebruik, maar dit onderzoek toont aan dat ze ook een gunstige invloed kunnen hebben."


Groepsdruk

Een volgende stap kan zijn te kijken of de positieve invloed van één enkele populaire jongere stand houdt tegen de pro-alcoholattitude van een hele groep. Dat de positieve invloed werkt in een individuele situatie is nu duidelijk, maar hoe sterk is die invloed precies? En wat kunnen we doen om te zorgen dat niet alleen de attitude verandert, maar ook het gedrag?

Het wordt de laatste jaren steeds duidelijker dat we kinderen niet alleen zo lang mogelijk weg moeten houden bij de alcohol, maar dat we ze ook bewust moeten maken van de gevaren ervan. Het is voorstelbaar dat het als puber meer indruk op je maakt als je leeftijdsgenoten je op deze gevaren wijzen, dan wanneer je ouders dat doen.

Leeftijdgenoten kunnen elkaars alcoholgebruik dus zowel aanwakkeren als temperen. Die conclusie kan belangrijk zijn voor de ontwikkeling van nieuwe alcoholpreventieprogramma's. Kinderen die een alcoholvergiftiging oplopen zijn doorgaans geen probleemjongeren. Het zogenaamde 'comazuipen' komt voor onder jongeren uit alle milieus. Preventie moet dus breed ingezet worden. Laat het mooie nu zijn dat populaire kinderen ook in alle milieus voorkomen; allemaal potentiële preventieve kansen. Nu moeten we hen alleen eerst zelf de juiste keuzes laten maken.



Bron
  • Teunissen, H. et al. Adolescents’ Conformity to Their Peers’ Pro-Alcohol and Anti-Alcohol Norms: The Power of Popularity. In: Alcoholism: Clinical and Experimental Research, april 2012.

woensdag 11 april 2012

Valse herinneringen niet van echte te onderscheiden

'Ik werd meegenomen naar een afgelegen boerderij en moest naakt toekijken hoe een paard met een honkbalknuppel werd geslagen', aldus een minderjarig slachtoffer tijdens het grootste misbruikproces van de Amerikaanse geschiedenis in de jaren '80. Vijf jaar lang heeft de man die verdacht werd van deze feiten vastgezeten. Dat bleek vijf jaar teveel, toen de rechtbank in Californië besloot dat de belastende verklaringen van de vermeende slachtoffers berustten op valse herinneringen...

Dit fenomeen blijkt nu, dertig jaar later, wetenschappelijk te verklaren. Herinneringen aan een gebeurtenis die nooit heeft plaatsgevonden liggen namelijk vast in geheugensporen, hetzelfde mechanisme dat ook achter echte herinneringen zit. Deze verontrustende ontdekking deed Dr. Henry Otgaar van Maastricht University.

'Zogenaamde pseudo-herinneringen kunnen spontaan ontstaan door foutjes van de hersenen', licht onderzoeker Otgaar toe. 'Ons geheugen is flexibel en dat is maar goed ook: niet alle herinneringen zijn even belangrijk. Soms maakt het geheugen een foutje, maar dat heeft normaal gesproken geen ernstige consequenties. In de rechtszaal is het echter een ander verhaal...'

'Wat moest je doen van die enge meneer?'
Dat kinderen gevoelig zijn voor suggestieve ondervraging was al langer bekend. Door de manier van vragen stellen kunnen zij overtuigd raken dat ze iets is aangedaan wat feitelijk nooit gebeurd is. Het Maastrichtse onderzoek laat nu zien dat deze valse herinneringen in de hersenen op dezelfde manier opgeslagen worden als waargebeurde herinneringen. Het onderzoek suggereert bovendien dat kinderen deze valse herinneringen hun hele leven met zich mee zullen dragen. Zowel voor het kind als voor de rechtsgang een pijnlijke conclusie.

In het onderzoek kregen vijfenveertig kinderen van 8 jaar oud twee verhaaltjes voorgelegd. Het ene verhaal ging over een gebeurtenis die ze daadwerkelijk hadden meegemaakt: hun eerste schooldag. Ouders hadden hier door middel van een vragenlijst details over verstrekt. Het andere verhaal was fictief en ging over een luchtballonvaart. Ook deze gebeurtenis werd aan de kinderen gepresenteerd alsof ze deze echt hadden ervaren. In de verschillende interviews die volgden, bleek meer dan de helft van de kinderen valse herinneringen te hebben ontwikkeld aan de ballonvaart.

Het bewijs dat er bij deze kinderen echte geheugensporen waren gevormd, werd afgeleid uit de reactiesnelheid waarmee deze kinderen de valse herinneringen bevestigden. Alleen bij 'echte' herinneringen –waar geheugensporen bij betrokken zijn- zijn mensen sneller in het bevestigen dan ontkennen van meegemaakte gebeurtenissen.

Maar kunnen we deze resultaten zomaar generaliseren naar negatieve, traumatische herinneringen? Met andere woorden, geloven die kinderen het verhaal over de luchtballon niet gewoon omdat het zo'n leuk verhaal is? 'Integendeel', reageert Otgaar, 'uit eerder onderzoek blijkt juist dat verhalen over nare gebeurtenissen zoals UFO-ontvoeringen en darmspoelingen nog gevoeliger zijn voor pseudo-herinneringen'.


tekstvak valse herinneringen.JPG

Deze uitkomst maakt de rechtspraak er niet makkelijker op, maar mogelijk wel eerlijker. Otgaar: "Helaas laat dit onderzoek zien dat echte en valse herinneringen bijna niet van elkaar te onderscheiden zijn. Dat komt omdat beiden door geheugensporen gedragen worden."
We moeten dus extreem voorzichtig zijn met getuigenverklaringen om te voorkomen dat mensen onterecht veroordeeld worden. Dat wil niet zeggen dat er geen aandacht moet zijn voor de herinneringen van het slachtoffer, die zijn namelijk echt. Of de herinnering nu wel of niet daadwerkelijk gebeurd is.


Bron

Jaloers op een pop

Ouders die met een pop spelen en daarmee hun kind negeren, roepen vaak jaloeziegedrag op bij hun kind. De mate van deze jaloezie voorspelt of de kinderen later ook jaloers zullen worden op een pasgeboren broertje of zusje. De moeder wekt daarbij meer jaloezie op bij het kind dan de vader. Dit blijkt uit NWO-onderzoek van psychologe Nóra Szabó. Ze promoveert op 10 april aan de Universiteit Utrecht.

De Utrechtse psychologe onderzocht via drie huisbezoeken aan 87 twee-oudergezinnen in Nederland hoe de verhoudingen binnen een gezin veranderen door de komst van een tweede kind. Peuters vertonen al voor de geboorte van een broertje of zusje jaloers gedrag wanneer ze genegeerd worden door hun ouders. Uit het promotieonderzoek van Szabó blijkt nu dat deze jaloezie sterker is wanneer de aandacht van ouders wordt opgeëist door een pop dan wanneer zij bijvoorbeeld een boek lezen. Kinderen gebruikten verschillende 'strategieën' om de aandacht van de ouders terug te winnen. Sommigen zochten troost of probeerden ouders af te leiden, anderen reageerden met woede en agressie.

Moeders aandacht is heilig
Opmerkelijk was dat moeders meer jaloers gedrag opriepen bij het kind dan vaders. "Wellicht komt dit omdat moeders gemiddeld meer tijd doorbrengen met het kind," verklaart Szabó. "Dat maakt dat kinderen eerder verwachten door hun moeder dan hun vader getroost te worden en dus sterker reageren als die aandacht uitblijft." De onderzoekster constateerde daarnaast dat kinderen die extreem jaloers waren op de pop, een maand later ook jaloerser waren op hun pasgeboren broertje of zusje.

Jaloezie neemt af
Bij een huisbezoek een jaar later waren de eerstgeboren kinderen minder jaloers op hun broertje of zusje dan het jaar ervoor; mogelijk omdat het kind tegen die tijd beter heeft geleerd emoties te reguleren. Dit effect van afnemende jaloezie was sterker bij ouders die aangaven dat de gezinsrelaties goed waren. Volgens Szabó is het belangrijk om te ontrafelen welke factoren bijdragen aan de band tussen broertjes en zusjes. Deze vroege interacties zijn namelijk bepalend voor latere relaties die het kind aangaat.

Wisselwerking tussen ouders
Paradoxaal of juist logisch, ouders bleken in de opvoeding minder als een team te functioneren wanneer het tweede kind veel huilde. Ook naar het eerste kind toe waren zij minder coöperatief. Verder stelde  Szabó vast dat vaders zich meer terugtrokken als de moeder al aandacht schonk aan het kind, terwijl dit andersom niet het geval was. Op het moment dat de moeder wegviel, nam de vader echter wel weer de volledige zorg en aandacht voor het kind op zich.


Bron

vrijdag 23 maart 2012

Neurofeedback bij autisme blijft discutabel

Neurofeedback wordt op steeds meer plekken aangeboden als effectieve therapie voor kinderen en jongeren met ADHD en autisme. Met behulp van elektroden op het hoofd en terugkoppeling via de computer leren kinderen hun eigen hersenactiviteit te beïnvloeden. Er bestaan inmiddels overtuigende aanwijzingen dat het werkt tegen ADHD, maar wat betreft autistische symptomen blijven de resultaten controversieel.

Orthopedagoog Mirjam Kouijzer was na haar afstudeerscriptie zo enthousiast geworden over de effecten van neurofeedback dat ze besloot er een proefschrift aan te wijden. Specifiek over kinderen met autisme. Formeel gezegd onderzocht zij of 'het inzicht in hun eigen fysiologische processen bij deze kinderen zodanig kan veranderen, dat hun gezondheid en functioneren merkbaar verbeteren'. Oftewel, of kinderen door het 'belonen van goede hersenactiviteit' beter gaan presteren op bepaalde testjes en minder autistisch gedrag vertonen. De hersengolfactiviteit werd gemeten als elektro-encefalogram (EEG) met behulp van elektroden op de hoofdhuid. Door beloning met beeld en geluid werden de autistische hersentjes gestimuleerd bepaalde frequenties te verhogen of juist te verlagen, omdat daar het probleem zou zitten. Kinderen met autisme zouden namelijk grote hoeveelheden trage hersengolven hebben, iets dat zich bij andere mensen alleen tijdens de slaap en in rust voordoet. De uitkomsten van het promotie-onderzoek zijn niet erg eenduidig, maar daarom niet oninteressant.


Jong en flexibel

De eerste serie resultaten gaf veel hoop. Kinderen van acht tot twaalf jaar gingen in de loop van de behandeling aanzienlijk vooruit in hun denken en handelen. Parallel hieraan nam de hoeveelheid trage hersengolven bij deze kinderen inderdaad af. De kinderen bij wie deze golven waren afgenomen, deden het opmerkelijk goed tijdens testjes die zogenaamde executieve functies meten. Dit zijn de functies die ook bij kinderen met ADHD problemen opleveren: schakelen, planning, aandacht en het onderdrukken van impulsen.

Dat was allemaal nog niet erg verrassend. Bij kinderen met ADHD was het bewijs immers al vrij sterk. Spannender was het of ouders thuis ook veranderingen konden merken. Dat bleek het geval te zijn. De communicatie verliep beter en kinderen waren handiger in sociale interacties. Ook bleven ze minder hangen in herhalingen, die zo kenmerkend zijn voor autisme. Omdat Kouijzer vermoedde dat ouders mogelijk bevooroordeeld waren door hun positieve verwachtingen, herhaalde ze het onderzoek op school. Hier was het effect iets minder duidelijk, maar vergeleken met de controlegroep die nog op de wachtlijst stond, nog altijd positief.


Maximumleeftijd voor neurofeedback?

Tot zover het goede nieuws. Helaas waren er ook kinderen bij wie de behandeling niet aansloeg. Bovendien werd bij de kinderen met een afname in autistisch gedrag niet duidelijk of dit effect wel blijvend was.

In de groep jongeren van twaalf tot achttien jaar gaf de uitslag nog minder reden tot juichen. Weliswaar verminderde de hoeveelheid trage hersengolven en verbeterde hun cognitieve flexibiliteit op lange termijn; ouders zagen vrijwel geen effect terug in het gedrag. Dit kan wellicht voor een deel verklaard worden doordat ouders minder zicht hebben op hun puberkinderen. Maar iets anders ligt meer voor de hand. "Misschien werkt neurofeedback gewoon beter bij jonge kinderen omdat hun brein nog makkelijker te trainen is."

Wat kunnen we nu concluderen? Kouijzer maakt er niet meer van dat het is. "Op dit moment is er gewoon geen overtuigend bewijs om neurofeedback aan te bevelen als een effectieve behandeling voor jeugdigen met autisme." Het College voor Zorgverzekeringen adviseert neurofeedback dan ook niet te vergoeden. Er moet meer duidelijkheid komen bij welke kinderen het wel werkt en bij welke niet. Tot die tijd is neurofeedback gezien de forse kosten niet voor elk kind weggelegd.


Bron
  • Kouijzer, M. Neurofeedback treatment in children and adolescents with autism: addressing the controversy. Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen, 2011.

vrijdag 16 maart 2012

Meertaligheid ook voor kinderen met beperking

Meertaligheid ook voor kinderen met beperking
Meertaligheid heeft de toekomst. Talenkennis blijkt steeds belangrijker voor de kansen van jonge mensen op de arbeidsmarkt. En de vroege kindertijd is de ideale levensfase om een of meer talen goed onder de knie te krijgen. Maar geldt dat ook voor kinderen met een communicatieve beperking, bijvoorbeeld autisme? Het voorlopige antwoord van de wetenschap luidt ja.

Steeds meer kinderen in Nederland groeien op met meer dan één taal. Soms omdat in de familie een andere taal dan Nederlands nu eenmaal de voertaal is, soms omdat ouders een bewuste keuze maken hun kind een tweede taal aan te bieden. Het spreken van meerdere talen biedt kinderen zonder twijfel extra kansen. Maar deze trend plaatst ons ook voor nieuwe vragen en uitdagingen. Hoe kunnen we zorgen dat kwetsbare kinderen opgroeien in een omgeving waarin ze zich én sociaal-emotioneel optimaal ontwikkelen én de verschillende talen van hun omgeving goed leren? Is meertaligheid eigenlijk wel verantwoord voor kinderen met een beperking?

Baat het niet dan schaadt het niet
Mirjam Blumenthal van de Koninklijke Kentalis concludeert uit eigen onderzoek dat ook kinderen met een communicatieve beperking zoals autisme meerdere talen kunnen leren, zonder daardoor in hun ontwikkeling te worden geschaad. “Naast het kind hangt het in grote mate van de omgeving af in hoeverre de meertalige ontwikkeling succesvol zal verlopen. Een omgeving waarin het kind zich veilig voelt, waarin veel interactie is en beide talen gestimuleerd worden, is het meest gunstig.” De onderzoekster benadrukt dat succes ook kan betekenen dat het kind één van de talen alleen verstaat en slechts een paar woorden in die taal kan spreken. Maar het zal er in ieder geval geen schade van ondervinden.

Ook van dyslexie en stotteren vragen ouders zich vertwijfeld af of dit kan worden veroorzaakt of verergerd door een meertalige opvoeding. Het onderzoek is duidelijk: dat is evenmin bewezen.  Blumenthal pleit daarom voor een einde aan de negatieve, achterhaalde beeldvorming over meertaligheid.

Voordelen van meertaligheid
De huidige opmars van de meertaligheid komt niet uit het niets. Meertalige kinderen schijnen beter te zijn in het negeren van niet-relevante informatie en beter in multitasking. Sommige onderzoeken gaan nog verder. Symptomen van Alzheimer zouden zich bij meertaligen vijf tot zes jaar later manifesteren dan bij ééntaligen. Het Frans of Engels dat we op school hebben geleerd telt hierbij helaas niet mee als tweede taal…

Bewust of onbewust
In veel gevallen is er niet eens echt sprake van een keuze: de omgeving is nu eenmaal meertalig. Stel dat een hulpverlener of leerkracht twee Turkse ouders zou aanraden om met hun gedragsmatig moeilijke zoon alleen nog maar Nederlands te spreken. Als andere familieleden vervolgens wel Turks met elkaar blijven spreken, raakt het kind- dat toch al niet goed in zijn vel zat- makkelijk in een isolement. Forceren werkt dan averechts. Een Amerikaans onderzoek onder 600 adolescenten geeft eenzelfde beeld. Jongeren die de (minderheids)taal van hun ouders niet vloeiend beheersen, voelen meer emotionele afstand tot hun ouders en zijn minder geneigd met hen te discussiëren. Een onwenselijke situatie.

Soms is er wel een keuze. Bijvoorbeeld als een familie overweegt om naar het buitenland te emigreren. De omgeving gaat van een ééntalige naar een meertalige omgeving. Dan kan de beperking van het kind meegewogen worden in de beslissing. De meeste kinderen met autisme kunnen moeilijk omgaan met veranderingen. Behoud van de ééntalige omgeving, dus niet verhuizen, is dan vaak makkelijker voor het kind. Voor andere (meertalige) gezinnen betekent niet veranderen juist het behoud van de tweetalige omgeving. Rigoureus stoppen met het gebruik van de ‘eigen taal’ kan bij deze kinderen voor grote weerstand zorgen.

Voor onzekere ouders is het essentieel dat zij advies op maat krijgen, en dat dit gebeurt in samenspraak met ouders. Elke situatie en elk kind zijn immers anders. Het is in ieder geval verstandig te kijken welke taal ouders zelf het best beheersen. Een goede taalbeheersing is namelijk nodig om je gevoelens en gedachten duidelijk over te brengen. In welke taal het kind terugpraat is dan van secundair belang.

Debat zonder einde
In de politiek is de afgelopen jaren volop gedebatteerd over meertaligheid. Omdat de wetenschap op dit terrein nog geen consensus heeft bereikt, zal de discussie voorlopig aanhouden. Wel zijn de speciale lessen die allochtone leerlingen voorheen in hun eigen taal kregen, inmiddels weer afgeschaft. Dit tot grote teleurstelling van veel mensen uit het onderwijs, die naast het bevorderen van de leerprestaties ook wijzen op het toegankelijker maken van de school voor ouders. De mogelijkheid dat kinderen met communicatieve stoornissen wellicht extra belang hebben bij onderwijs in hun meest vertrouwde taal, is in deze discussie helaas buiten beschouwing gebleven.

De beeldvorming en kennis rondom meertaligheid dringen langzaam maar zeker door tot de maatschappij. Onderzoek van de wetenschapswinkel in Groningen laat echter zien dat nog altijd 36% van de ouders van meertalige kinderen ten onrechte denkt dat de afwijkende taal van hun kind tot meer problemen met het Nederlands leidt. Alle ouders vinden het belangrijk dat hun kroost goed Nederlands spreekt, maar een groot deel realiseert zich niet dat het stimuleren van de ‘eigen taal’ minstens zo belangrijk is, en zelfs bevorderlijk is voor het Nederlands.

Blumenthal hoopt dat betere informatie zal leiden tot bewuster gemaakte keuzes en een positievere en open sfeer rondom meertaligheid. Tot dusver ziet zij geen reden om kinderen met een beperking de extra kansen van meertaligheid bij voorbaat te onthouden.


Bronnen

donderdag 8 maart 2012

Barbies, ob's en bh's

Meisjes raken op steeds jongere leeftijd in de puberteit. Bijna vijftien procent van de zevenjarige Amerikaanse meisjes heeft al borstvorming. Nederlandse meisjes worden tegenwoordig bijna drie jaar eerder ongesteld dan een eeuw geleden. Lang werd gedacht dat de hogere gezondheidsstandaard de enige oorzaak was van deze trend. Nu zijn er wetenschappers die denken dat juist armoede ook een rol kan spelen.

Het valt Amerikaanse wetenschappers al tijden op dat meisjes uit relatief arme families in de westerse wereld vroeger rijp zijn dan hun rijkere seksegenoten. Verder neemt het aantal mensen dat in de VS in armoede leeft elk jaar toe, meer dan op basis van de bevolkingsgroei verwacht mag worden. Ruim 15% van de Amerikanen leeft inmiddels onder de armoedegrens en de kloof tussen rijk en arm wordt almaar groter. Wetenschappers denken dat er een verband bestaat tussen de toenemende armoede en de steeds vroeger intredende puberteit.


Obesitas, vervuiling, evolutie en stress

Maar waarom zou armoede er dan toe leiden dat meisjes eerder in de puberteit komen? Hier bestaan meerdere hypotheses over. Arts en hoogleraar Frank Biro van de Universiteit van Cincinnati licht ze toe op de website Kennislink.

De ene kant van de armoede-hypothese is van fysiologische aard. Arme mensen zijn vaker te dik. Vetcellen zouden bepaalde hormonen uitscheiden die de puberteit vroegtijdig kunnen aanwakkeren.
Aan de andere kant zouden de leefomstandigheden zelf op drie manieren invloed hebben op het intreden van de puberteit. Ten eerste wonen arme mensen vaker in dichtbevolkte, stedelijke gebieden. Hier heerst meer vervuiling. Bepaalde chemicaliën die veel in plastic voorkomen zouden verwant zijn aan het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen. Dit zou het hormoonsysteem van zelfs ongeboren kinderen kunnen aantasten.
Ten tweede hebben arme mensen, mede door hun zwaardere leefomstandigheden, een kortere levensverwachting dan rijke mensen. Zij krijgen gemiddeld op jongere leeftijd hun eerste kind en moeten dus ook eerder geslachtsrijp zijn. Het zou als het ware een evolutionair mechanisme zijn: zorgen dat je je genen doorgeeft, voor het te laat is.
Ten derde zouden meer stressvolle leefomstandigheden en ingrijpende gebeurtenissen er voor kunnen zorgen dat kinderen zich niet veilig hechten, bijvoorbeeld door de afwezigheid van een vader of het ervaren van weinig ouderlijke liefde. Het lichaam reageert dan anders op stress. Net als de kortere levensverwachting zou deze reactie een teken zijn dat het "haast moet maken" met de voortplanting.

Armoede blijkt bij de één meer invloed te hebben op het intreden van de puberteit dan bij de ander. Zo zijn er ook meisjes uit rijke milieus die op hun zevende borsten krijgen, en omgekeerd meisjes uit arme milieus die pas op hun zestiende ongesteld worden. Dit heeft te maken met genetische verschillen. Genen en omgeving kunnen elkaar compenseren, maar ook versterken.

Wat betreft de discussie over het aandeel van genen en omgeving zijn adoptiekinderen een interessante onderzoeksgroep. Adoptiemeisjes in westerse landen worden niet alleen eerder ongesteld dan hun leeftijdsgenootjes in het land waar ze wonen, maar ook in vergelijking met het land van herkomst. Geadopteerde meisjes die voor hun achtste in de puberteit raken, hebben bijna allemaal een snelle inhaalgroei meegemaakt direct na de adoptie. Een relatie met voeding lijkt erg aannemelijk, maar is nog te weinig onderzocht.


Grotere kans op borstkanker

Gelukkig zijn niet alle meisjes even vatbaar voor slechte leefomstandigheden. Een vroeg intredende puberteit heeft namelijk behoorlijke nadelen. Niet alleen is het voor jonge meisjes emotioneel belastend en brengt het het nodige geregel aan maandverband en bh's met zich mee, er zijn mogelijk ook gezondheidsrisico's. Met de puberteit begint namelijk de oestrogeenproductie. Hoe langer je blootgesteld wordt aan dit hormoon, hoe groter de kans op borstkanker volgens het Dossier Borstkanker 2008 van het Instituut Reinier de Graaf.

Het is overigens niet bekend of er een relatie is tussen het aanvangsmoment van de puberteit en de menopauze. Het aantal vruchtbare jaren lijkt eerder afhankelijk van de hoeveelheid eicellen die het kind bij de geboorte meekrijgt. De een heeft van zichzelf nu eenmaal een grotere voorraad dan de ander.


Kleuters met borsten?

Als de puberteit steeds eerder begint, krijgen we dan straks kleuters met borsten? Nee, volgens Biro ligt de grens ongeveer bij zes jaar. Afro-Amerikaanse meisjes zouden die grens inmiddels nabij zijn. Voor meisjes die vóór hun achtste in de puberteit raken, kan in sommige gevallen een behandeling overwogen worden. Een argument hiervoor kan zijn dat het kind nog een paar jaar langer door kan groeien. Soms is er ook een medische indicatie.

Overigens zijn er ook nog steeds deskundigen die het juist als een goed teken beschouwen dat meisjes tegenwoordig vroeger in de puberteit raken dan vroeger. Betere voeding en een hogere gezondheidsstandaard zijn volgens hen de oorzaken. Hoe minder vaak een kind ziek is geweest, hoe beter het groeit en hoe sneller het zich kan ontwikkelen, menen zij. Dit lijkt te rijmen met onderzoeksuitkomsten uit India, waar meisjes uit welgestelde gezinnen juist eerder ongesteld bleken te worden dan meisjes uit arme families.

Goed teken of niet, duidelijk is dat we te maken hebben met een hardnekkige en ingewikkelde trend. Er spelen waarschijnlijk meerdere factoren mee. De tijd zal ons leren welke vertegenwoordiger van welke hypothese aan het langste eind zal trekken. Eén ding is zeker. Ook voor de juf van groep 4 is het geen overbodige luxe de nodige kennis en materialen paraat te hebben. Voor het geval dat...


Bronnen

woensdag 29 februari 2012

Eet je slim/slank/snel/sterk*!

Geef uw kind genoeg van stof A, maar pas op: in combinatie met stof B is stof A juist ongezond! Duizelt het u soms ook van alle do's en don'ts op het gebied van gezonde voeding en drinken? Dit artikel biedt u een overzicht van een aantal recente onderzoeksuitkomsten. Daarnaast aandacht voor de bijzondere plek van voeding in het speciaal onderwijs.

Uiteraard is variatie in voeding het allerbelangrijkst. Enkele voedingsmiddelen hebben onlangs het nieuws gehaald om hun specifieke werking.
  • De geur van bepaalde kruiden zoals rozemarijn, bevordert de snelheid en nauwkeurigheid op bepaalde mentale taken. De precieze werking is nog onbekend.
  • Kinderen die schoolmelk drinken groeien beter en hebben sterkere botten. Dat werd in de jaren '30 aangetoond. Maar er is ook steeds meer kritiek. Drinken zou de verantwoordelijkheid van ouders zijn en de school geen plek voor commercie.
  • Genoeg drinken is in ieder geval belangrijk voor elk kind. Vanaf 12 jaar minimaal anderhalve liter per dag. Het zorgt voor een betere concentratie, een beter humeur en meer energie. Vooral bij vrouwen kan een vochttekort chagrijnigheid en vermoeidheid veroorzaken. Het is belangrijk kinderen preventief te laten drinken en niet pas wanneer ze aangeven dorst te hebben.
  • Over de werking van visolie verschillen de onderzoeksuitkomsten. Er zijn positieve effecten bekend bij kinderen met aandachtsproblemen, emotionele gevoeligheid of labiliteit en slaapproblemen. Het effect zou niet onderdoen voor dat van Ritalin.
  • Bananen staan, net als aardappelen, onterecht bekend als dikmakers. Een banaan levert snel energie en bevat mineralen die een belangrijke rol spelen bij het doorgeven van prikkels in het zenuwstelsel en bij de regeling van de bloeddruk. Ze bevatten weliswaar meer calorieën dan ander fruit, maar stukken minder dan snoep. Voor de tanden zijn ze echter net zo slecht.
Eten op het speciaal onderwijs
Het eten op het speciaal onderwijs neemt vaak een bijzondere plaats in. Kinderen van ZMOK-scholen worden niet zelden met een lege maag naar school gestuurd. Op sommige scholen wordt daarom gestart met een gezamenlijk ontbijt. Langdurig zieke kinderen zijn vaak moeilijke eters of hebben een speciaal dieet nodig. Kinderen op het speciaal onderwijs gaan tussen de middag niet naar huis, maar lunchen op school. De schoolmaatschappelijk werker (of bij cluster 3 de schoolverpleegkundige) heeft een coördinerende rol ten aanzien van de voeding. Naast de fysieke noodzaak van een goede voeding heeft het gezamenlijke eten ook een sociale en pedagogische waarde.

Doe gezond, gebruik een App
Voor ouders die willen weten of hun kind goed groeit, heeft TNO een App ontwikkeld voor de smartphone. Door zaken als de lengte, leeftijd en gewicht van het kind in te vullen, zie je of je kind op schema ligt in het groeidiagram. De App geeft ook handige tips voor voeding en beweging.

Bronnen

dinsdag 28 februari 2012

Middelbare schooladvies: meer dan Cito-score

Het juiste advies voor voortgezet onderwijs
De Cito-toets zit er weer op. Een spannende tijd voor veel groep 8-ers en hun ouders. Welke middelbare school zou het worden? Gelukkig hangt de keuze niet alleen van de Cito-uitslag af. De indruk van de leerkracht en de wensen van ouders en leerling tellen ook mee. In het verleden werd soms echter geconstateerd dat er te hoge of juist te lage adviezen werden gegeven, met name aan allochtone leerlingen. Is er wetenschappelijk bewijs voor dergelijke over- of onderadvisering?

De overgang van basis- naar voortgezet onderwijs vormt een cruciaal moment in de schoolloopbaan. Een goed advies is daarom essentieel. Deze dient vooral gebaseerd te worden op de cognitieve capaciteiten van een leerling, maar daarnaast ook op zaken als motivatie, interesse en ondersteuning vanuit thuis.

Allochtoon vs. autochtoon
Eind jaren tachtig was er inderdaad sprake van overadvisering van allochtone leerlingen. Volgens leerkrachten hadden deze leerlingen voldoende intellectuele capaciteiten om het niveau van het gekozen voortgezet onderwijs te halen. Hun nog ontoereikende Nederlandse taalvaardigheid mocht hen niet beperken. Hier woog het potentieel van de leerling dus zwaarder dan de feitelijke resultaten op een test en werd er op leerlingniveau beoordeeld. Daarbij speelde ook mee dat men bang was om van discriminatie beschuldigd te worden. 

De beoordeling van een leerling kan ook beïnvloed worden door de samenstelling van de klas. De sociale en etnische samenstelling van een groep bepalen mede het gemiddelde prestatieniveau. Kinderen uit allochtone en lagere sociale milieus presteren gemiddeld slechter dan kinderen uit autochtone en hogere sociaal economische milieus. Als de basisschoolklas verhoudingsgewijs meer leerlingen uit de eerstgenoemde groep heeft, is de kans op een te hoog advies voor het voortgezet onderwijs groter. Het gemiddelde prestatieniveau van die klas ligt immers lager dan dat van de gemiddelde middelbare school. Een kind dat op de basisschool bovengemiddeld scoorde in vergelijking met zijn klasgenootjes, kan dan toch het beste af zijn met een vmbo advies.

Grootstedelijk fenomeen
In een bredere context stellen onderzoekers dat overadvisering ook een typisch grootstedelijk fenomeen zou kunnen zijn. Volgens hen kan dit mede worden toegeschreven aan de specifieke leefstijl en het meer assertieve klimaat in grote steden. Leerkrachten hebben minder gezag en ouders komen sneller op voor hun rechten. Sinds de invoering van het vmbo zijn maar weinig ouders blij met dit schooladvies voor hun kind.

Halverwege de jaren negentig is de overadvisering van allochtone leerlingen sterk verminderd. In 2000 kwamen er zelfs signalen van onderadvisering uit de achterstandsmilieus. Dit betrof echter niet zozeer de allochtone leerlingen, maar juist de groep autochtone achterstandsleerlingen. Wellicht is de jarenlange aandacht voor de allochtone achterstandsgroep ten koste gegaan van de autochtone achterstandsgroep.

Reële onderwijskeuze maken
Zowel over- als onderadvisering is onwenselijk voor leerlingen en ouders. Onderadvisering kan een kind blijvend op achterstand zetten. Bij overadvisering kan het twee kanten op gaan. Of de leerling haalt lage cijfers, het zelfvertrouwen wordt aangetast en uitval dreigt, óf de leerling stijgt boven zijn niveau uit door de extra uitdaging en stimulans.

In het huidige onderwijssysteem blijkt er nauwelijks nog sprake te zijn van een te hoog of te laag schooladvies. Wanneer de adviezen puur op de Cito-eindtoets zouden worden gebaseerd, zouden leerlingen gemiddeld een te laag advies krijgen. Dit geldt vooral voor autochtone leerlingen. Wanneer ook andere leerling-, klas- en contextkenmerken worden meegenomen blijkt uiteindelijk dat alleen nog de autochtone achterstandscategorie iets wordt ondergeadviseerd. De autochtone, hoogopgeleide categorie wordt iets overgeadviseerd.

Voor zowel ouders als de basisschool is het van groot belang reëel te blijven kijken naar het kind en goed te bedenken waar het kind het beste tot zijn recht komt. Negeer groepsdruk en ga voor het onderwijsgeluk.

Bron 
  • Driessen G. en Cuppen J., Ieder het juiste advies voortgezet onderwijs? Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 2012.